Herhalingslessen Lezen hf 1 t/m 6

Maak je tafel schoon. 
Leg klaar:
- mobiel in de bak (stil)
- leerboek en schrift
- laptop
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Maak je tafel schoon. 
Leg klaar:
- mobiel in de bak (stil)
- leerboek en schrift
- laptop

Slide 1 - Slide

maandag 14 juni 
- opdracht tekst / afbeelding  
Kies:
a. zelfstandig 'leren' voor toets
b. extra uitleg volgen over:
- (deel)onderwerp, hoofdgedachte
- tekstverbanden en signaalwoorden
dinsdag 15 juni
- oefentoets Lezen maken
- zelf nakijken
- bespreken vragen
- voorbereiden proefwerk

donderdag 17 juni
- proefwerk Lezen

Slide 2 - Slide

Groepjes: Tekst/afbeelding opdracht

Maak je keuze:

Zelfstandig aan het werk 
Uitleg volgen

Werkafspraken: Rustige werksfeer
Stil aan het werk, zachtjes overleg
Programma 14 juni

Slide 3 - Slide


Tekst en beeld hf 6

Heb je beide teksten genummerd? Staat je naam op beide teksten?

Beantwoord in je schrift eerst
deze vragen bij elke tekst.
1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Welke soort afbeelding staat erbij?
3. Wat is het doel van de afbeelding? Hoe weet je dat?
timer
2:00

Slide 4 - Slide


Tekst en beeld hf 6

Wissel je teksten in je groepje.
Beantwoord in je schrift deze vragen bij die teksten. 
1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Welke soort afbeelding staat erbij?
3. Wat is het doel van de afbeelding? Hoe weet je dat?

Bespreek de antwoorden samen.
timer
4:00

Slide 5 - Slide


Tekst en beeld hf 6


1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Welke soort afbeelding staat erbij?
3. Wat is het doel van de afbeelding? Hoe weet je dat?


Uit enkele groepjes komt een uitleg.

Slide 6 - Slide

Maak je keuze. 30 min.
Zelfstandig aan het werk.
Meedoen met de uitleg:
1. onderwerp, deelonderwerpen en hoofdgedachte
2. tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 7 - Slide

Onderwerp van een tekst

1. Welke vraag stel je?
2. Welke manier van lezen gebruik je?
3. Wat doe je dan met de tekst?
4. Hoe schrijf je het onderwerp op?


Slide 8 - Slide

Waar de tekst over gaat.

Schrijf op in één of enkele woorden (bv. WK voetbal)




Wat is het onderwerp
van een tekst?

Slide 9 - Slide

Lees oriënterend:
- Bekijk de tekst
(titel, illustraties, tussenkopjes, opvallende woorden);
- Lees de eerste alinea (inleiding).

Beantwoord de vraag: 
Waarover gaat deze tekst?
Hoe vind je het onderwerp?

Slide 10 - Slide

Deelonderwerpen van een tekst
1. Wat is een deelonderwerp?
2. In welk deel van de tekst vind je deze?
3. Welke manier van lezen gebruik je?
4. Wat lees je dan van de tekst?
5. Hoe schrijf je het onderwerp op?


Slide 11 - Slide

Een tekst kan je verdelen in: - Inleiding
                                                      - Middenstuk = Kern
                                                      - Slot

In het middenstuk worden aspecten (delen, kanten) van het onderwerp besproken. Dit noemen we deelonderwerpen.

Deelonderwerp kan uit één of meerdere alinea's bestaan.

Bij meerdere alinea's maken ze ook wel gebruik van tussenkopjes.

Slide 12 - Slide

                    Hoe vind je deelonderwerpen?

Ga na welke alinea's over hetzelfde aspect gaat
Dit doe je door globaal te lezen:
lees eerste en laatste zinnen van alle alinea's.

Als je iets wilt opzoeken, lees je zoekend
Lees de tussenkopjes;
Let op opvallende tekens
en anders gedrukte woorden etc.


Slide 13 - Slide

Hoofdgedachte van een tekst
1. Wat is de hoofdgedachte?
2. In welk deel van de tekst kun je die vinden?
3. Welke manier van lezen gebruik je?
4. Wat lees je dan van de tekst?
5. Hoe schrijf je de hoofdgedachte op?


Slide 14 - Slide

Hoofdgedachte
Hoofdgedachte = het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Zo vind je een hoofdgedachte:
1. Zoek eerst het onderwerp.
2. Wat is het belangrijkste wat er over dat onderwerp gezegd wordt? Antwoord in één zin. 


Slide 15 - Slide

Hoofdgedachte

Waar kan de hoofdgedachte in de tekst staan?


- inleiding
- slot
(- titel)

Soms staat hij er letterlijk in, maar soms moet je de hoofdgedachte zelf formuleren

Slide 16 - Slide

EK Voetbal 2021
Stel: jij schrijft de tekst bij dit onderwerp.
Wat wil je de lezer vertellen ofwel
wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Bedenk voor die tekst 3 deelonderwerpen.

Slide 17 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden

1. Wat is een tekstverband?
2. Waaraan herken je een tekstverband?
3. Waarom let je op de verbanden in de tekst?
4. Welke 4 tekstverbanden zijn er?
5. Geef enkele voorbeelden van signaalwoorden.


Slide 18 - Slide

  • 4 tekstverbanden herkennen in teksten.

  • ontbrekende signaalwoorden aan een tekst toe te voegen.

Slide 19 - Slide

Woorden, zinnen en alinea’s hangen met elkaar samen = het verband in de tekst
Als je let op de verbanden in de tekst,
kun je de tekst beter begrijpen en bestuderen. 
Verbanden herken je vaak aan ...
Waarom tekstverband?

Slide 20 - Slide

Verbanden herken je vaak aan signaalwoorden.

Slide 21 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden








tekstverband
signaalwoorden
chronologisch
later, voordat, nadat, ...
opsommend
ten eerste, en, ook, bovendien, .....
tegenstellend
maar, toch, echter, hoewel, ......
toelichtend
bijvoorbeeld, zo, neem nou, .....
Zie ook op blz. 108 voor de theorie
of methode online of youtube filmpje

Slide 22 - Slide

Boek blz 111 - tekst 4
Welk tekstverbanden vind je?
Aan welke signaalwoorden zie je dat?
Alinea 3 en 4

Slide 23 - Slide

Moet je de hele tekst lezen om het onderwerp te bepalen?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 25 - Quiz

Wat is waar?
Het onderwerp van een tekst...

A
Waar de tekst over gaat.
B
Omschrijf je in één zin.
C
Zoek je met oriënterend lezen.
D
De inleiding geeft informatie.

Slide 26 - Quiz

Wat is waar?
Een alinea....
A
.....heeft altijd een tussenkopje.
B
....kan bij de eerste regel een stukje inspringen.
C
......gaat over een deel van het onderwerp.

Slide 27 - Quiz

Hoe introduceer je het onderwerp in de inleiding?
A
met een anekdote
B
met een voorbeeld
C
met veel informatie
D
met een bijzondere situatie

Slide 28 - Quiz

Wat is waar?
Een tussenkopje...
A
Staat boven een alinea
B
Staat boven elke alinea
C
Kan bij meerdere alinea's horen
D
Is een soort titel van een alinea

Slide 29 - Quiz

Wat is waar?
Een alinea....
A
.....heeft altijd een tussenkopje.
B
....kan bij de eerste regel een stukje inspringen.
C
......gaat over een deel van het onderwerp.

Slide 30 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
Een onderwerp van een tekst
B
De titel
C
Een onderwerp van een alinea
D
De schrijver van een tekst

Slide 31 - Quiz

Wat kun je NIET vinden in het slot?
A
een samenvatting
B
een anekdote
C
een conclusie
D
dat je naar de toekomst kijkt

Slide 32 - Quiz

Wat zijn deelonderwerpen?
A
een alinea
B
verschillende aspecten van het onderwerp
C
inleiding - middenstuk-slot
D
middenstuk

Slide 33 - Quiz

Hoe vind je de deelonderwerpen?
A
Zoek alinea's met hetzelfde aspect.
B
Lees de tekst oriënterend
C
Lees de tussenkopjes.
D
Lees de tekst zoekend.

Slide 34 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte
van een tekst?
A
Waar de tekst over gaat.
B
Dat is een deelaspect van het onderwerp.
C
Dat is de inleiding van een tekst.
D
Wat de schrijver over de tekst wil zeggen.

Slide 35 - Quiz

Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 36 - Quiz

Waar zoek je in een tekst de hoofdgedachte?
A
Titel
B
Inleiding
C
Kern
D
Slot

Slide 37 - Quiz