H1.8 KGT L05 les 4
1 / 21
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Link
Slide 4 - Slide
Een werkwoord is:
A
Een ander woord voor het onderwerp
B
Een doe-woord
C
Een woord die aangeeft welk werk iemand doet
D
Een woord die je weg kan laten uit een zin
Slide 5 - Quiz
Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 6 - Quiz
Wat is GEEN werkwoord?
A
belden
B
zijn
C
gefietst
D
vriend
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Link
Slide 9 - Link
Slide 10 - Slide
Wat is de juiste spelling van het onregelmatige werkwoord 'zijn'?
A
ik ben, jij is, hij is, wij bennen
B
ik is, jij is, hij is, wij zijn
C
ik ben, jij bent, hij is, wij zijn
D
ik ben, jij bent, hij bent, wij bennen
Slide 11 - Quiz
Wat is de juiste spelling van het onregelmatige werkwoord 'hebben'?
A
ik heb, jij hebt, hij hebt, wij hebben
B
ik heeft, jij heeft, hij heeft, wij heven
C
ik heb, jij heeft, hij heeft, wij hebben
D
ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben
Slide 12 - Quiz
Welk onregelmatig werkwoord zit in deze zin?
'Hij heeft zich totaal in de tijd vergist.'
'Hij heeft zich totaal in de tijd vergist.'
A
Hij
B
heeft
C
tijd
D
vergist
Slide 13 - Quiz
Waarom schrijf je 'hij wil'?
A
Willen is een onregelmatig werkwoord.
B
De 't' hoor je niet, dus je schrijft 'm ook niet.
Slide 14 - Quiz
Welk onregelmatig werkwoord zit in deze zin?
'Haar moeder is best wel oud.'
'Haar moeder is best wel oud.'
A
Haar
B
is
C
best
D
wel
