toetsje grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Klassenregels

Je hebt een actieve werkhouding en je zorgt dat je huiswerk in orde is.

Je hebt altijd je leesboek en leerwerkboek mee.

Je eet en drinkt niet tijdens de les.

Je mobiel is uit het zicht, anders wordt deze ingenomen.

De Ipad ligt plat op tafel, tenzij aangegeven wordt dat er mee wordt gewerkt.

Je bent respectvol naar de docent en naar elkaar.

Lesopzet:

voorlezen

toetsje grammatica

starten spelling

Doel herhalen persoonsvorm, zinsdelen

ww.gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling

Ik heb een mooie hond.
persoonsvorm (pv)?

1. Ik
2. heb
3. mooie
4. hond

Haar naam is Birei.
pv?

1. Haar
2. naam
3. is
4. Birei

Ze is drie jaar oud.
pv=

1. Ze
2. is
3. drie jaar
4. oud

We hebben haar bij een fokker in Lansmeer gekocht.
pv=

1. We
2. hebben
3. een fokker
4. Lansmeer

Ze is een Japanse Akita.
pv=

1. Ze
2. is
3. een
4. Japanse Akita

Spelen vindt ze erg leuk.
pv=

1. Spelen
2. vindt
3. ze
4. erg leuk

Ze komt uit een nest met zeven puppy's.
pv=

1. Ze
2. komt
3. uit een nest
4. met zeven puppies

Welke zin is goed in zinsdelen verdeeld?

1. Ze/ komt/ uit een nest met zeven puppy's.
2. Ze komt/ uit een nest met zeven puppy's.
3. Ze komt/ uit een nest/ met zeven puppy's.
4. Ze komt uit een nest/met zeven puppy's.

Welke zin is goed in zinsdelen verdeeld?

1. Ze/ is /erg /gegroeid.
2. Ze is/ erg/ gegroeid.
3. Ze is erg/ gegroeid.
4. Ze/ is/ erg gegroeid.

Werkwoordelijk gezegde=alle werkwoorden in de zin.
Mijn moeder heeft voor de visite een cake gebakken.

1. Mijn moeder
2. heeft
3. heeft gebakken
4. een cake

De heksen toveren de prins om in een kikker.
ww.gezegde=

1. De heksen
2. toveren
3. toveren de prins
4. in een kikker

Heeft Tom die kartonnen doos hier neergezet?
ww.gez.=

1. Heeft
2. Heeft neergezet
3. die kartonnen
4. doos

Mijn broertje ruimt nooit zijn spullen op.

1. Mijn broertje
2. ruimt
3. ruimt zijn spullen op
4. ruimt op

Onderwerp= wie of wat + gezegde (werkwoorden)

Ik speel klarinet en saxofoon.
Onderwerp=

1. Ik
2. speel
3. klarinet
4. saxofoon

Vroeger heb ik gevoetbald en paardgereden.
Onderwerp=

1. Vroeger
2. heb
3. ik
4. gevoetbald en paardgereden

Mijn lievelingspaard heette Pablo.
Onderwerp=

1. Mijn
2. lievelingspaard
3. Mijn lievelingspaard
4. Pablo

Mijn favoriete voetbalclubs zijn Ajax en Bayern München.
Ond.=

1. Mijn favoriete voetbalclubs
2. zijn
3. Ajax
4. Bayern München

https:

De bakker heeft de broden alsnog kunnen verkopen.
lijdend voorwerp:

1. De bakker
2. heeft
3. de broden
4. kunnen verkopen

Tijdens de ouderavond krijgen alle ouders koffie of thee.
lijdend voorwerp=

1. Tijdens de ouderavond
2. krijgen
3. alle ouders
4. koffie of thee

Sinds wanneer heeft elke voetballer een nieuw t-shirt?
Lijdend voorwerp=

1. Sinds wanneer
2. heeft
3. elke voetballer
4. een nieuw t-shirt

In de zomer heeft mijn tante een opblaaszwembadje gekocht.
lijdend voorwerp=

1. In de zomer
2. heeft
3. mijn tante
4. een opblaaszwembadje

Meewerkend voorwerp:
voor/aan wie/wat?
Hij geeft een glas drinken aan hem.

1. Hij
2. geeft
3. een glas drinken
4. aan hem

Zij geeft aan Jesse een zonnebril.
meewerkend voorwerp=

1. Zij
2. geeft
3. aan Jesse
4. een zonnebril

Lauren geeft haar ouders een bos bloemen.
meewerkend voorwerp=

1. Lauren
2. geeft
3. haar ouders

Afronding grammatica

Is de grammatica duidelijk?

Zijn er kinderen die nog ergens moeite mee hebben?

Start spelling

Op Ipad

maken tot en met opgave