Hoofdstuk 3 Water

Hoofdstuk 3
1 / 29
next
Slide 1: Slide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 3

Slide 1 - Slide

faseovergangen

Slide 2 - Slide

Het kookpunt is een stofeigenschap.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Spiritus heeft een kookpunt
A
juist
B
onjuist
C
dat kun je niet weten

Slide 4 - Quiz

Het smeltpunt is hetzelfde als het kookpunt
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Aluminium heeft een smeltpunt van 660 °C en een kookpunt van 2467 °C. Welke fase heeft aluminium bij 1000 °C?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 6 - Quiz

Kookpunt is..?
A
Niet belangrijke stofeigenschap
B
Stolpunt
C
0 graden celsius
D
Belangrijke stofeigenschap

Slide 7 - Quiz


Marieke brengt een vloeistof aan de kook. Ze hangt in de vloeistof een sensor. Op het computerscherm ziet ze het kookpunt van de vloeistof. Welke stof gebruikt Marieke?
A
aceton
B
alcohol
C
glycerol
D
paraffineolie

Slide 8 - Quiz

Warm water heeft een ... dichtheid dan koud water
A
grotere
B
kleinere

Slide 9 - Quiz

Als je water kookt, komt water in de
A
vaste toestand
B
vloeibare toestand
C
gasvormige toestand

Slide 10 - Quiz

Kookpunt van water is..?
A
0 graden Celsius
B
50 graden Celsius
C
- 100 graden Celsius
D
100 graden Celsius

Slide 11 - Quiz

Water stolt bij ..?
A
100 graden
B
0 graden
C
10 graden
D
-10 graden

Slide 12 - Quiz

Zout water heeft ...
A
een hogere dichtheid dan zoet water
B
een lagere dichtheid dan zoet water
C
dezelfde dichtheid als zoet water

Slide 13 - Quiz

Mist is een vorm van water.
In welke fase is het water in de mist?
A
gasvormige fase
B
vaste fase
C
vloeibare fase

Slide 14 - Quiz

Een blokje met een grotere dichtheid dan water gaat ......... in water.
A
drijven
B
zweven
C
zinken

Slide 15 - Quiz

Een glaasje water.
Welke fase is dit van water?
A
Vloeibaar
B
Gas
C
Vast

Slide 16 - Quiz

12. stollen en bevriezen
A
zijn beide de faseovergang van vloeibaar naar vast.
B
zijn beide de faseovergang van vloeibaar naar gas.
C
zijn beide de faseovergang van gas naar vast.
D
Een bevroren stol kun je niet eten.

Slide 17 - Quiz

De dichtheid van ijs is ....
dan de dichtheid van water





















































































































De dichtheid van ijs is ....... dan de dichtheid van water.
A
GROTER
B
KLEINER

Slide 18 - Quiz


Welke faseovergang zie je in het plaatje? (op de bril)
A
Verdampen
B
Condenseren
C
Sublimeren
D
Koken

Slide 19 - Quiz

Mist is een vorm van water.
In welke fase is het water in de mist?
A
gasvormige fase
B
vaste fase
C
vloeibare fase

Slide 20 - Quiz

Hoe heet de faseovergang van vloeibaar naar gas
A
sublimeren
B
smelten
C
verdampen
D
condenseren

Slide 21 - Quiz

Water stolt bij ..?
A
100 graden
B
0 graden
C
10 graden
D
-10 graden

Slide 22 - Quiz

Als het sneeuwt, is het water in de:
A
vaste toestand
B
Vloeibare toestand
C
gasvormige toestand

Slide 23 - Quiz

Met welke faseovergang heb je te maken als je natte kleren laat drogen aan de waslijn
A
Smelten
B
Verdampen
C
Bevriezen
D
Condenseren

Slide 24 - Quiz

In de afbeelding zie je een flesje bier dat te lang in de diepvries heeft gelegen.
Welke faseovergang heeft het bier gekregen in de diepvries?
A
smelten
B
condenseren
C
verdampen
D
stollen

Slide 25 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 26 - Quiz

Kookpunt van water is..?
A
0 graden Celsius
B
50 graden Celsius
C
- 100 graden Celsius
D
100 graden Celsius

Slide 27 - Quiz

Hoe heet de faseovergang van de vaste- naar de vloeibare fase
A
smelten
B
verdampen
C
stollen

Slide 28 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 29 - Quiz