Woordsoorten

Woordsoorten
    Herhaling
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Woordsoorten
    Herhaling

Slide 1 - Slide

woordsoorten

Slide 2 - Mind map

Woordsoorten die je moet (her)kennen

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
bijwoord
werkwoorden
voornaamwoorden
voorzetsels
lidwoorden


Slide 3 - Slide

Zelfstandig naamwoord
  • een persoon of voorwerp, een toestand, handeling of instelling
  • concrete en abstracte zelfstandige naamwoorden
Voorbeelden:

auto
hond
Utrecht (eigennaam)
verdriet (abstract)

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • zegt over een zelfstandig naamwoord
  • een eigenschap, kenmerk of toestand
  • vaak direct voor een zelfstandig naamwoord
Voorbeelden:

De grijze auto
Een oude oma
Het kind is jong

Slide 5 - Slide

Lidwoord / bezittelijk voornaamwoord

Lidwoord: de, het een

Bezittelijk voornaamwoord: 
  • bezit
  • meestal voor het zelfstandig naamwoord
Voorbeeld: mijn, jouw, onze, hun

Slide 6 - Slide

Werkwoord
  • Wat iets of iemand doet

Zelfstandig werkwoord:
  • Werkwoord dat betekenis geeft aan de zin

Hulpwerkwoord:
Voorbeeld: moeten, willen, hebben, zijn, worden, kunnen

Slide 7 - Slide

Voorzetsels
  • een richting, plaats of relatie
  • altijd samen met een ander woord
  • kast-woord
Voorbeeld:
voor (de kast)
in (de kast)
(de trap) af 

Slide 8 - Slide

Voegwoord
  • om woorden of zinnen aan elkaar te voegen
  • het verband tussen woorden of zinnen 
Voorbeeld:
omdat, voordat, want, maar, of, en, doordat, zoals

Slide 9 - Slide

Voornaamwoord
Persoonlijk:
hij, ik, zij, wij

Aanwijzend:
die, dat, deze

Slide 10 - Slide

Bijwoord
  • zegt iets over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord
Voorbeelden:
De telefoon is heel duur.
Zijn oma is al erg oud.
Hij kan prachtig zingen.
Zij gaat vanavond uit.


Slide 11 - Slide

Opdracht woordsoortbenoeming
Kies de juiste woordsoort van het omcirkelde woord. 
Het zijn meerkeuzevragen.

Slide 12 - Slide

Het pasgeboren olifantje in de dierentuin van Emmen is erg schattig.
A
bijw
B
lw
C
pers.vnw
D
bez.vnw

Slide 13 - Quiz

Het pasgeboren olifantje in de dierentuin van Emmen is erg schattig.
A
zww
B
bn
C
bijw
D
hww

Slide 14 - Quiz

Het pasgeboren olifantje in de dierentuin van Emmen is erg schattig.
A
bnw
B
lw
C
vz
D
bijw

Slide 15 - Quiz

Het pasgeboren olifantje in de dierentuin van Emmen is erg schattig.
A
hww
B
vz
C
zww
D
bez

Slide 16 - Quiz

Het pasgeboren olifantje in de dierentuin van Emmen is erg schattig.
A
vz
B
zn
C
bn
D
bijw

Slide 17 - Quiz

Het pasgeboren olifantje in de dierentuin van Emmen is erg schattig.
A
zn
B
bijw
C
bn
D
aanw.vnw

Slide 18 - Quiz

De dierenverzorgers hebben nog geen naam voor het jong bedacht.
A
zww
B
zn
C
hww
D
bijw

Slide 19 - Quiz

De dierenverzorgers hebben nog geen naam voor het jong bedacht.
A
aanw.vnw
B
vz
C
zn
D
bijw

Slide 20 - Quiz

De dierenverzorgers hebben nog geen naam voor het jong bedacht.
A
zww
B
bijw
C
hww
D
vz

Slide 21 - Quiz

Wie heeft ervoor gezorgd dat de olifant precies in de vakantie moest bevallen, vroeg hij?
A
zww
B
hww
C
zn
D
pers.vnw

Slide 22 - Quiz

Wie heeft ervoor gezorgd dat de olifant precies in de vakantie moest bevallen, vroeg hij?
A
zww
B
hww
C
bijw
D
vz

Slide 23 - Quiz

Wie heeft ervoor gezorgd dat de olifant precies in de vakantie moest bevallen, vroeg hij?
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
aanw.vnw
D
vz

Slide 24 - Quiz

Huiswerk
Studiemeter:
3F lezen 

Slide 25 - Slide