Woche 38 - Wiederholung Großbuchstaben & Erklärung Personalpronomen & 'sein'

Wiederholung - Großbuchtstaben
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wiederholung - Großbuchtstaben

Slide 1 - Slide

Wanneer gebruik je in het Duits een hoofdletter? 

Slide 2 - Slide

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
de dagen van de week
A
richtig
B
falsch

Slide 3 - Quiz

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
de werkwoorden
A
richtig
B
falsch

Slide 4 - Quiz

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
de lidwoorden
A
richtig
B
falsch

Slide 5 - Quiz

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
zelfstandig naamwoorden
A
richtig
B
falsch

Slide 6 - Quiz

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
namen van landen
A
richtig
B
falsch

Slide 7 - Quiz

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
u of uw
A
richtig
B
falsch

Slide 8 - Quiz

Je gebruik in het Duits een hoofdletter:
aan het begin van een zin
A
Richtig!
B
Super richtig!

Slide 9 - Quiz

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
persoonlijke voornaamwoorden
A
richtig
B
falsch

Slide 10 - Quiz

Schwierig (moeilijk) of einfach (makkelijk)? 

Hierna komen er twee vragen
waarbij je kunt kiezen tussen 'schwierig' en 'einfach'. 

Slide 11 - Slide

Waar moeten de hoofdletters in de zin?
Sleep de 'H' naar de plekken waar een hoofdletter moet staan. 
meine großmutter heißt mia. ihr hobby ist gitarre spielen.
H
H
H
H
H
H

Slide 12 - Drag question

Uitleg:
persoonlijke voornaamwoorden

Slide 13 - Slide

Wat is een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord in het Nederlands?
A
mijn
B
dat
C
jij
D
waarom

Slide 14 - Quiz

Persoonlijke voornaamwoorden
ik
ich
jij
du
hij/zij/het
er/sie/es
wij
wir
jullie
ihr
zij
sie
u
Sie

Slide 15 - Slide

ik
jij
hij
zij
het
wij
jullie
zij
u
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie

Slide 16 - Drag question

Caro ist meine Schwester. ...... ist 15 Jahre alt.
A
Du
B
Er
C
Sie
D
Es

Slide 17 - Quiz

Uitleg:
het werkwoord sein

Slide 18 - Slide

pers.vnw
Du
Nl
ich
bin
ben
du
bist
bent
er/sie/es
ist
is
wir
sind
zijn
ihr
seid
zijn
sie
sind
zijn
Sie
sind
bent

Slide 19 - Slide

pers.vnw
DU
NL
ich
bin
ben
du
bist
bent
er/sie/es
ist
is
wir
sind
zijn
ihr
seid
zijn
sie
sind
zijn
Sie
sind
bent

Slide 20 - Slide

Wat is de juist vertaling van
'wij zijn'?
A
sie sind
B
Sie sind
C
wir zind
D
wir sind

Slide 21 - Quiz

Welke vervoeging van het werkwoord 'sein' hoort bij 'du'?
A
du bin
B
du bist
C
du ist
D
du seid

Slide 22 - Quiz

Super gemacht! 
Jetzt: verder werken aan de weektaak.

Bij paragraaf D ga je oefenen met de grammatica waar je in deze LessonUp kennis mee hebt gemaakt.

Slide 23 - Slide