Ga naar som voor deze opdracht.
Present Simple
1. Het boek wordt gelezen.
2. De man wordt gedragen.
3. De boeken worden verzonden.
4. Jij wordt gewassen.
5. De schriften (exercise-book) worden gecontroleerd (check).
6. Ik word geroepen.
Past Simple
1. De mannen werden geholpen.
2. De film werd gerecenseerd (review).
3. Het onderwerp werd besproken (discuss).
4. De mensen werden gevolgd.
5. De broek (trousers) werd gedragen.
6. De tekening (drawing) werd getoond (show).
Present Perfect
1. De cadeaus zijn goedgekeurd (approve).
2. De vrouwen zijn geholpen.
3. De was (laundry) is gedaan.
4. Dat mes is net gebruikt.
6. Wij zijn gehoord.