Blok 5 - les 2 - (mis)communicatie

lesdoel
Ik leer woorden bij het thema (mis)communicatie en
ik leer hoe je uitdrukkingen gebruik.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

lesdoel
Ik leer woorden bij het thema (mis)communicatie en
ik leer hoe je uitdrukkingen gebruik.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide


A
Ergens wel zin in hebben.
B
Ergens niet graag naar luisteren.
C
Nergens echt zin in hebben.
D
Ergens geen zin in hebben.

Slide 3 - Quiz


A
Als je negatief denkt, denk je vooral aan wat er nog komen gaat.
B
Als je negatief denkt, denk je vooral aan wat al voorbij is.
C
Als je negatief denkt, denk je vooral aan wat er niet goed en leuk is.

Slide 4 - Quiz


A
Zeggen wat niemand volgens jou graag hoort.
B
Zeggen wat iemand volgens jou graag hoort.
C
Niet zeggen wat iemand volgens jou graag hoort.
D
Zeggen wat iemand volgens jou niet graag hoort.

Slide 5 - Quiz


A
Grote plannen hebben.
B
Mislukken of niet doorgaan.
C
Ergens wel zin in hebben.
D
Goed lukken en doorgaan.

Slide 6 - Quiz


A
iets geloven omdat iemand het zegt, maar hij moet het wel bewijzen
B
iets geloven omdat iemand het zegt, maar hij hoeft het niet te bewijzen

Slide 7 - Quiz


A
stomverbaasd zijn
B
stokoud zijn
C
stomvervelend vinden
D
stokdoof zijn

Slide 8 - Quiz


A
Geen problemen hebben.
B
Van problemen houden.
C
Grote problemen oplossen.
D
Grote problemen hebben.

Slide 9 - Quiz


A
Net doen alsof iemand iets heeft gehoord.
B
Net doen alsof iemand iets niet heeft gezegd.
C
Net doen alsof iemand iets heeft gezegd.

Slide 10 - Quiz


A
Soms zeggen wat je ergens van denkt.
B
Meteen zeggen wat je ergens van denkt.
C
Nooit zeggen wat je ergens van denkt.
D
Later zeggen wat je ergens van denkt.

Slide 11 - Quiz

Welk woord ontbreekt in de zin?
A
advies
B
inhoud
C
voorbeeld
D
mening

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het dikgedrukte woord?
A
uitzonderlijk
B
irritant
C
moeilijk
D
vanzelfsprekend

Slide 13 - Quiz

Welk woord ontbreekt in de zin?
A
inhalen
B
inhouden
C
inhoud
D
aanhouden

Slide 14 - Quiz

Wat betekent het dikgedrukte woord?
A
Als iets of iemand je met rust laat.
B
Als iets of iemand je helpt.
C
Als iets of iemand je ergert.
D
Als iets of iemand je helpt.

Slide 15 - Quiz

Welk woord ontbreekt in de zin?
A
voorkant
B
voordeur
C
voordeel
D
voorbeeld

Slide 16 - Quiz

Wat betekent het dikgedrukte woord?
A
alle kanten
B
alleen de mooie kant
C
alleen de lelijke kant
D
geen enkele kant

Slide 17 - Quiz

Welk woord past in de tekst?
A
mening
B
advies
C
inhoud
D
voorbeeld

Slide 18 - Quiz


A
de tip
B
de raad
C
het advies
D
de mening

Slide 19 - Quiz

Welke uitdrukking past bij deze zinnen?
A
in de puree zitten
B
in het water vallen
C
geen blad voor de mond nemen

Slide 20 - Quiz

aan het werk
Blok 5 - les 2
bladzijde 8

Lees de opdrachten goed!!!!

Slide 21 - Slide