Levensloop hfd 5 deel 2

Vermogen verandert
nominale veranderingen
reële veranderingen
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Vermogen verandert
nominale veranderingen
reële veranderingen

Slide 1 - Slide

De nominale waarde van het vermogen verandert door:

  • instroom en uitstroom (sparen en consumeren)
  • koersverandering van beleggingen die niet waardevast zijn (aandelen)
  • rendement (rente of dividend)

Waarom zijn aandelen risicovoller dan obligaties?
Bij obligaties ligt het rendement en de nominale waarde vast.

Slide 2 - Slide

Op een spaarrekening staat € 150,-. De rente is 0,3%. Bereken het saldo na twintig jaar.
A
150 x 0,003 x 20 = € 9,-
B
150 x 1,003 x 20 = € 3.009,-
C
150 x 0,003 x 20 + 150 = € 159,-
D
150 x 1,003^20 = € 159,26

Slide 3 - Quiz

Op een spaarrekening staat € 100,-. De rente is 0,7%. Bereken het rendement na een jaar.
A
100 x 1,007 = € 100,70
B
100 x 0,07 = € 7
C
100 x 0,007 = € 0,70
D
100 x 1,07 = € 107

Slide 4 - Quiz

Op een spaarrekening staat € 150,-. De rente is 0,3%. Bereken het saldo na twee jaar.
A
150 x 0,003 x 2 = € 0,90
B
150 x 1,003 x 2 = € 300,90
C
150 x 0,003 x 2 + 150 = € 150,90
D
150 x 1,003^2 = € 150,90

Slide 5 - Quiz

Op een spaarrekening staat
€ 2.500.000,-. De rente is -0,02%. Bereken het saldo na een jaar.
A
2.500.000 x 1,002 = € 2.505.000
B
2.500.000 x 0,998 = € 2.495.000
C
2.500.000 / 1,0002 = € 2.499.500,10

Slide 6 - Quiz

Op een rekening staat € 1.200,-. De rente is 0,5%. Wat was het saldo een jaar geleden?
A
1.200 / 1,005 = € 1.194,03
B
1.200 x 0,995 = € 1.194

Slide 7 - Quiz

De reële waarde van het vermogen verandert door:




Door inflatie (prijsstijging) daalt de reële waarde van het vermogen.
Door deflatie (prijsdaling) stijgt de reële waarde van het vermogen.

Slide 8 - Slide

De reële waarde van het vermogen stijgt als de nominale waarde sneller            dan de prijzen.
De reële waarde van het vermogen daalt als de nominale waarde sneller            dan de prijzen.
De reële waarde van het vermogen stijgt als de nominale waarde langzamer            dan de prijzen.
De reële waarde van het vermogen daalt als de nominale waarde langzamer          dan de prijzen.
Stijgt
Daalt

Slide 9 - Drag question

De reële waarde van het vermogen stijgt als de nominale waarde sneller            dan de prijzen.
De reële waarde van het vermogen daalt als de nominale waarde sneller            dan de prijzen.
De reële waarde van het vermogen stijgt als de nominale waarde langzamer            dan de prijzen.
De reële waarde van het vermogen daalt als de nominale waarde langzamer          dan de prijzen.
Stijgt
Daalt

Slide 10 - Drag question

Rekenen met veranderingen
Bij het rekenen met veranderingen gebruik je indexcijfers.
De basiswaarde van een indexcijfer is altijd 100.
De nieuwe waarde van een indexcijfer is 100 + de procentuele verandering.

Bijvoorbeeld: in een jaar stijgen de prijzen stijgen met 1%. Het indexcijfer wordt 100 + 1 = 101.  (N.B. er is geen eenheid!) 

Slide 11 - Slide

De reële waarde berekenen

Reëel indexcijfer = (nominaal indexcijfer / prijsindexcijfer) x 100

Voorbeeld het nominaal vermogen stijgt met 3%. De prijzen stijgen met 1%. Het reëel vermogen verandert met:
RIC = NIC/PIC x 100 --> (103/101) x 100 = 101,98 --> 1,98% stijging.

Slide 12 - Slide

RIC = NIC/PIC x 100
De nominale waarde van een vermogen stijgt met 3%. De inflatie is 2%. Bereken het reëel indexcijfer.
A
RIC = 103/102 x 100 = 100,98
B
RIC = 103/98 x 100 = 105,1
C
RIC = 102/103 x 100 = 99,03

Slide 13 - Quiz

RIC = NIC/PIC x 100
Het rendement van een nominaal vermogen in een jaar is 2,6%. De inflatie is 3,2%.
Bereken de verandering van de reële waarde.
A
RIC = 103,2 - 102,6 = 100,6, dus een stijging met 0,6%.
B
RIC = 103,2/102,6 x 100 = 100,58, dus een stijging met 0,58%
C
RIC = 102,6/103,2 x 100 = 99,42, dus een daling met 0,58%
D
RIC = 102,6 x 0,968 = 99,32, dus een daling met 0,68%.

Slide 14 - Quiz