Primaire spoel: Up = 230 V Ip = ? A Secundaire spoel: Us: 9,2 V Is = 1,25 A
A
11,5 A
B
0,50 A
C
0,050 A
D
1,5 A
Slide 13 - Quiz
Primaire spoel: Up = 230 V Ip = ? A Secundaire spoel: Us: 9,2 V Is = 1,25 A
A
11,5 A
B
0,50 A
C
0,050 A
D
1,5 A
Slide 14 - Quiz
Zelfstandig werken
Maak opdrachten 1 t/m 13 op blz 26 t/m 33
Slide 15 - Slide
Programma
Herhalen vorige les
Bespreken paragraaf 3
Zelfstandig werken
Slide 16 - Slide
De regels voor een serieschakeling
Dit zijn de regels voor een serieschakeling:
De stroomsterkte in een serieschakeling is overal even groot.
De spanning verdeelt zich in een serieschakeling over de verschillende schakelonderdelen.
Je berekent de totale weerstand (ook wel de vervangingsweerstand genoemd) door de afzonderlijke weerstanden bij elkaar op te tellen: Rv = R1 + R2.
stroomsterkte = totale spanning
vervangingsweerstand
Slide 17 - Slide
Parallelschakeling.
In een parallelschakeling zijn meerdere stroomkringen. Hier geldt de regel: Itotaal = I1 + I2 + ...
Slide 18 - Slide
Welke regels gelden voor een serieschakeling?
Itot = .....
Utot = ....
fdf= ....
Slide 19 - Slide
Je hebt 2 weerstanden. Ze zijn in serie geschakeld. De bronspanning is 12 V. Weerstand 1 = 5 Ohm Weerstand 2 = 10 Ohm Hoe groot is de spanning over weerstand 1?
A
5 V
B
10 V
C
8 V
D
4 V
Slide 20 - Quiz
Je hebt 2 weerstanden. Ze zijn in serie geschakeld. De bronspanning is 12 V. Weerstand 1 = 5 Ohm Weerstand 2 = 10 Ohm Hoe groot is de spanning over weerstand 2?
A
5 V
B
10 V
C
8 V
D
4 V
Slide 21 - Quiz
Welke regels gelden voor een parallelschakeling?
Itot = .......
Utot =......
Rtot = .....
Slide 22 - Slide
2 Autolampen worden aangesloten op een voedingskastje. Ze zijn parallel geschakeld. Lampje 1 = 30 Ohm Lampje 2 = 10 Ohm. Spanning is 12 V. Bereken de totale stroomsterkte.
A
10 A
B
1,0 A
C
16 A
D
1,6 A
Slide 23 - Quiz
-parallelschakeling- gelijke lampjes Stroomsterkte door lampje 1 en 2 = 0,4 A Hoeveel is de totale stroomsterkte?
A
0,1 A
B
0,2 A
C
0,4 A
D
0,8 A
Slide 24 - Quiz
Zelfstandig werken
Maak opdracht 1 t/m 13 van paragraaf 3 hoofdstuk 12. op blz 41 t/m 49