This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Welcome!
Pak alvast je iPad en join de LessonUp.
timer
5:00
Slide 1 - Slide
Chapter 4
Today: Grammar
Ga in de LessonUp.
Slide 2 - Slide
The environment (4:25)
Watch & listen: A few questions will be asked during the video;
So pay close attention!
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
00:52
What causes the Earth to get hotter?
A
burning coal
B
burning oil
C
burning gas
D
all of the above
Slide 5 - Quiz
01:25
What else can we do to stop the heating of the Earth?
Slide 6 - Open question
03:00
What are the three Rs?
Slide 7 - Open question
Reflexive pronouns
Slide 8 - Slide
Even terug naar het begin. Er zijn verschillende personal pronouns in het Engels. Match de juiste woorden bij elkaar
Ik
Wij
Zij (meisje)
Zij (mv)
Hij
Het
Jullie
Jij
I
You
He
She
It
You (plural)
We
They
Slide 9 - Drag question
Match nu de personal pronouns met de juiste reflexive pronoun
Themselves
Ourselves
Yourselves
Itself
Herself
Himself
Myself
Yourself
I
You
He
She
It
We
You (plural)
They
Slide 10 - Drag question
Match de Nederlandse vertaling met de juiste reflexive pronoun
Mezelf
Zichzelf
Jezelf
Onszelf
Ourselves
Yourself
Myself
Herself
Himself
Themselves
Itself
Yourselves
Slide 11 - Drag question
Vraag 1/2: Wat denk je dat reflexive pronouns doen? Wat is het nut ervan of de functie?
A
Het verwijs terug naar een persoon / dier / ding
B
Je vraagt ermee of iets klopt
C
Het geeft aan van wie iets is
D
Je bevestigend een antwoord
Slide 12 - Quiz
Vraag 2/2: Wat denk je dat reflexive pronouns doen? Wat is het nut ervan of de functie?
A
Het geeft informatie over hoe iets gebeurd
B
Je legt de nadruk ergens op
C
Je vraagt ermee of iets klopt
D
Je stelt hiermee een vraag
Slide 13 - Quiz
Grammar 18 Reflexive and reciprocal pronouns
(TB page 93)
I took a picture of myself. > Ik nam een foto van mezelf.
She bought herself a new computer. > Zij kocht een nieuwe computer voor zichzelf.
Je gebruikt wederkerende voornaamwoorden om te praten over situaties waarbij het onderwerp en het lijdend voorwerp dezelfde persoon zijn.
Slide 14 - Slide
wederkerend voornaamwoord :
ik
me / mijzelf
myself
I
jij
je / jezelf
yourself
you
hij/zij/het
zich
himself/herself/itself
he/she/it
wij
ons
ourselves
we
jullie
je / jezelf
yourselves
you
zij
zich
themselves
they
Slide 15 - Slide
myself
yourself
himself
herself
itself
ourselves
themselves
I
you
he
she
it
we
they
Slide 16 - Drag question
Grammar 18 Reflexive and reciprocal pronouns
(TB page 93)
He saw himselfin the mirror.
They enjoyed themselves at the party.
Je vertaalt -self en -selves met zich of zichzelf.
Slide 17 - Slide
Grammar 18 Reflexive and reciprocal pronouns
Do you shave even on Sundays?
She’s old enough to dress herself.
Let op! In het Engels gebruik je geen wederkerend voornaamwoord na werkwoorden als wash, dress en shave, behalve wanneer je nadruk wil leggen op wie de handeling uitvoert.
Slide 18 - Slide
Reflexive pronouns & each other
We gebruiken each other als 2 of meer mensen hetzelfde doen tegen of naar elkaar.
Ava & Patrick are mad at each other.
They love each other.
Slide 19 - Slide
Grammar 18 Reflexive and reciprocal pronouns
(TB page 93)
They saw each other at the festival. Zij zagen elkaar op het festival.
You have to look after one another! > Jullie moeten voor elkaar zorgen!
Je gebruikt de wederkerige voornaamwoorden each other en one another om te praten over ‘elkaar’.
Slide 20 - Slide
Grammar 18 Reflexive and reciprocal pronouns
(TB page 93)
They kissed when she got home.
Let op! In het Engels gebruik je geen wederkerig voornaamwoord na werkwoorden als marry, hug, en kiss die al aangeven dat de handeling van beide kanten komt.
Slide 21 - Slide
Wat betekent "each other, one another"? bijv. they talk to each other.
A
zichzelf
B
elkaar
Slide 22 - Quiz
Welke reflexive pronoun staat in het enkelvoud?
A
himself
B
themselves
Slide 23 - Quiz
Welke reflexive pronouns (wederkerend vnw.) hoort bij 'you'
A
myself
B
yourself
C
themselves
D
itself
Slide 24 - Quiz
Welke reflexive pronouns (wederkerend vnw.) hoort bij I
A
myself
B
yourself
C
itself
D
yourself
Slide 25 - Quiz
Reflexive pronouns worden gebruikt om.....................een persoon / dier / ding
A
bezit aan te geven van
B
aan te geven hoe iets gebeurd met
C
terug te verwijzen naar
D
aan te geven dat iets in de toekomst gebeurd met
Slide 26 - Quiz
Vul de juiste reflexive pronoun in: you bought ________ a new computer
A
myelf
B
himself
C
yourself
Slide 27 - Quiz
We looked at _________ (=we keken naar elkaar).
A
ourselves
B
each other
Slide 28 - Quiz
They talk to _______ (=zij praten tegen hun zelf).
A
themselves
B
themself
Slide 29 - Quiz
She hurt _______.
A
herselves
B
himself
C
herself
Slide 30 - Quiz
Subject: reflexive & reciprocal pronouns.
Translate: Wij keken naar elkaar = We looked at ________ _________ .