DHA2A Modalverben(Grammatik) Aussehen K8

1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Am Ende des Unterrichts
  • Weet je wat Modalverben zijn
  • Ken je de betekenissen van de Modalverben
  • Heb je geoefend met het inzetten van de Modalverben
  • Ken je de "regels" van de Modalverben

Slide 2 - Slide

Die Bedeutung der Modalverben
Dürfen = mogen / toestemming hebben
Können = kunnen / in staat zijn tot
Mögen = houden van /  lusten / aardig vinden

Müssen = moeten (noodzaak vanuit jezelf)
Sollen = moeten (bevel van een ander)
Wollen = willen
(Wissen = weten)
                                    De klas moet maar snel wegwezen

Slide 3 - Slide

Im Vergleich mit dem schwachen Verb
   Wohnen:                                                       Können:
Ich wohne                                                     Ich kann
Du wohnst                                                    Du kannst
Er/sie/es wohn                                         Er/sie/es kann
Wir wohnen                                                  Wir können
Ihr wohn                                                      Ihr könnt
Sie/sie wohnen                                          Sie/sie können

Slide 4 - Slide

Was musst du dir merken?

Stam: de stam verandert bij ich, du en er/sie/es

Uitgang: ich  en er/sie/es  krijgen geen uitgang

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Ich .... kein Gemüse essen 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Sie ..... auf die Toilette gehen

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Hoeveel Modalverben zijn er?
A
3
B
4
C
7
D
10

Slide 11 - Quiz

Wat is het kenmerk van Modalverben?
A
de klinker in de stam bij enkelvoud verandert...
B
de klinker blijft in de stam altijd hetzelfde...
C
alleen "du" heeft een uitgang (+st) "ich" en "er/es/sie" niet...
D
meervoud is zoals bij regelm. werkwoorden...

Slide 12 - Quiz

Over de Modalverben...
A
Ik snap het helemaal.
B
Ik snap er helemaal niets van.
C
Ik snap het een beetje.
D
Ik wil graag extra oefeningen.

Slide 13 - Quiz

Modalverben t.t.

(dürfen) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
darfst

Slide 14 - Quiz

(Modalverben): jij wil - kan - moet
A
du-wollst- könnst- musst
B
du willst - kannst - musst
C
du-wollst- könnst- müsst
D
du-willst- könnst- sollst

Slide 15 - Quiz

Ich _____ jetzt alles von Modalverben.

A
wissen
B
weißen
C
wiss
D
weiß

Slide 16 - Quiz

____________ (können) ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Könnet
D
Könntet

Slide 17 - Quiz


Wir ______ jetzt, was die Modalverben sind!
A
weißen
B
wissen
C
wisst
D
weiß

Slide 18 - Quiz

____________ (können) du die Modalverben bilden?
A
Könnst
B
Kannst
C
Könnet
D
Könntet

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide