I writing & grammar

1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

What are we going to learn today?
  • Goals
  • Recap
  • Video
  • Explanation (take notes)
  • lesson up quiz
  • I Writing & Grammar
  • Google classroom

Slide 2 - Slide

Goals
At the end of the lesson, you will have better knowledge about
future tense simple, will/shall and present continuous

Slide 3 - Slide

Quantifiers

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Future
  • Future tense= toekomende tijd
  1. Future present simple
  2. Future with will and shall
  3. Future present continuous
  4. Future to be going to

Slide 7 - Slide

Future present simple
Present simple= enkelvoudige tegenwoordige tijd

Je gebruikt het voor de toekomst als je spreekt over: tijdschema’s, roosters en dienstregelingen

Bijvoorbeeld: 
The restaurant closes at two o'clock.
The party is on 30th of June. 

Slide 8 - Slide

Future present simple
Vorm: Hele werkwoord of Werkwoord +S

Subject
Verb
Work and Be
I
Work
Am
You
Work
Are
He/she it/Jane
Works
Is
We/they/ 
Jane and Harry
Work
Are

Slide 9 - Slide

Future will and shall
  • Gebruiken
  1. Je biedt iets aan
  2. Bij een belofte
  3. Bij een voorspelling ( zonder bewijs)

  • Bijvoorbeeld
  1. Don't stress out, I will help you move next week.
  2. If you pass your test, I will buy you a puppy,
  3. We will always remember this vacation.

Slide 10 - Slide

Future will and shall
Will
Shall
Vorm
I will --> I'll
You will --> You'll
He will --> He'll
We will --> We'll
They will --> They'll

Ontkennend
Will not / Won't

Voorbeeld
I will not come to your place
I won't come to your place

Let op!
Shall is mostly used in questions and mostly with I and we.

Voorbeeld

Shall I call you later?
I shall call you later.
We shall call you later

Slide 11 - Slide

Future present continuous
Gebruiken
  1. Je gebruikt deze tijd voor afspraken die je hebt gemaakt die nog gaan plaatsvinden
OF
  1. Plannen of afspraken die al gemaakt zijn

Slide 12 - Slide

Future present continuous
Vorm: to be +werkwoord+ing
Subject
Verb
Work
I
am working
You
are working
He/she/it/Jane
is working
We/they/ Jane and Harry
are working

Slide 13 - Slide

Future to be going to
Gebruiken
  1. iemand een voorspelling doet en er bewijs is.
  2. iemand iets van plan is / een beslissing maakt en dat al vaststaat / eerder is afgesproken.

Slide 14 - Slide

Future to be going to
Vorm: to be+going to+hele werkwoord

Subject
Verb
Work
I
am going to work
You 
are going to work
He/she/it/Jane
is going to work
We/they/Jane and Harry
are going to work

Slide 15 - Slide

Future tense: present simple

Wanneer gebruiken?
A
Als je iemand iets aanbiedt
B
Als je een voorspelling doet
C
bij een vast schema

Slide 16 - Quiz

Future tense: Present Simple

Wat is de vorm?
A
I / you / we / they = ww He / she / it = ww + s
B
am / is / are (not) + hele werkwoord + ing
C
Am / is / are + going to + hele werkwoord
D
Will of won't + hele werkwoord

Slide 17 - Quiz

Future present simple

The trains to brussel .........(vertrekken) from platform 6.
A
Departs
B
Depart
C
Departing
D
departed

Slide 18 - Quiz

Future tense: Will and shall

Wanneer gebruiken?
A
Als je iemand iets aanbiedt
B
Als je een voorspelling doet
C
bij een vast schema

Slide 19 - Quiz

Read the sentences. Choose the correct words and write them down.

1. Hurry up! You will / shall be late for class.
A
will
B
shall

Slide 20 - Quiz

Wanneer gebruik je de Present Continuous vorm voor de Future?
A
Bij voorspellingen die zijn gebaseerd op een aanwijzing
B
Wanneer dingen volgens schema gaan gebeuren
C
Wanneer dingen gepland zijn en vrijwel zeker gaan gebeuren
D
Bij feiten

Slide 21 - Quiz

Future tense: Present Continuous

Wat is de vorm?
A
I / you / we / they = ww He / she / it = ww + s
B
am / is / are (not) + hele werkwoord + ing
C
Am / is / are + going to + hele werkwoord
D
Will of won't + hele werkwoord

Slide 22 - Quiz

Complete the sentene with the Future: Present Continuous
I ________ a quiet night in this Saturday
A
will have
B
are having
C
am having
D
have

Slide 23 - Quiz

Future tense: To be going to

Wanneer gebruiken?
A
Gebruik bij tijden (klok)
B
Gebruik bij afspraken met vaste tijd/plaats
C
Gebruik bij plannen of voorspelling met bewijs
D
Gebruik bij beloftes of voorspelling zonder bewijs

Slide 24 - Quiz

Future tense: To be going to

Wat is de vorm?
A
Will of won't + hele werkwoord
B
am / is / are (not) + hele werkwoord + ing
C
Am / is / are + going to + hele werkwoord

Slide 25 - Quiz

Gaan jullie je kamer opruimen?
(gebruik future: to be going to)
A
Are you cleaning your room?
B
Do you clean your room?
C
Are you going to clean your room?
D
Is you going to clean your room?

Slide 26 - Quiz

Laura isn't going to go to that party this weekend.
This is an example of:
A
Future present simple
B
Future shall
C
Future to be going to
D
Future present continuous

Slide 27 - Quiz

E Writing & Grammar
 Pages:
Exercises:
How? individually, in pairs
Time? 15-20 minutes
Finished? Google classroom or study/prepare for the English test

Slide 28 - Slide