Zet onderstaande gebeurtenissen in de juiste volgorde.
Mensen kopen meer producten.
Meer mensen hebben een inkomen.
Er is meer vraag naar producten.
Bedrijven produceren meer.
Bedrijven hebben arbeiders nodig.
Slide 12 - Drag question
Wat is een recessie?
Slide 13 - Open question
Hoe kan de overheid de economie stimuleren? Noem 2 voorbeelden.
Slide 14 - Open question
Wat is een aftrekpost bij de inkomstenbelasting?
A
hypotheekaflossing
B
hypotheekrente
Slide 15 - Quiz
Het inkomen is 65.000. Het eigenwoningforfait is 2.500 en de hypotheekrente 12.000. Bereken het belastbaar inkomen.
Slide 16 - Open question
Ahmed is bezig met de inkomstenbelasting. Hij beschikt al over de volgende gegevens. • Belasting box 1 € 16.780 • Belasting box 3 € 570 • Heffingskortingen € 2.943
Bereken het bedrag dat Ahmed aan inkomstenbelasting moet betalen.
Slide 17 - Open question
Tom heeft alle gegevens verzameld om zijn inkomstenbelasting te kunnen berekenen. • inkomen € 41.900 • WOZ-waarde woning € 182.000 • hypotheek € 168.000, hypotheekrente 5,1% • eigenwoningforfait 0,75% • andere aftrekposten € 1.957 Bereken: het belastbaar inkomen in box 1
Slide 18 - Open question
Soraya en Wilson hebben € 31.600 aan spaargeld en € 24.800 aan beleggingen. Het heffingsvrij vermogen is € 50.000. 1) Bereken het fictief rendement van 2,6% in euro's.
Over het fictief rendement moet 30% belasting betaald worden. 2) Bereken het bedrag dat Soraya en Wilson in box 3 moeten betalen.
Slide 19 - Open question
Het progressief belastingstelsel valt onder het ...
A
profijtbeginsel.
B
draagkrachtbeginsel.
C
solidariteitsbeginsel.
D
loyaliteitsbeginsel.
Slide 20 - Quiz
Leg het verschil uit tussen denivelleren en nivelleren.
Slide 21 - Open question
Welk voorbeeld van overheidsingrijpen heeft GEEN nivellerende werking?