Thema 8 - winkel

Winkel
1 / 18
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Winkel

Slide 1 - Slide

Thema 8 taal

Slide 2 - Slide




Waar zie je de toonbank?
A
A
B
B
C
C

Slide 3 - Quiz




Wat heeft een winkel in de kast liggen?
A
Gereedschap
B
Goederen
C
Toestellen
D
Boeken

Slide 4 - Quiz




Met hoeveel munten betaalt Selim?
A
1
B
2
C
3
D
5

Slide 5 - Quiz

Wat is een ander woord voor aanbieden?
A
Aankleden
B
Afrekenen
C
Overdrijven
D
Verkopen

Slide 6 - Quiz

Welke woorden staan op alfabetische volgorde?
A
geld-kopen-muur
B
krom-meid-gram
C
markt-guur-klein
D
goud-melk-kamer

Slide 7 - Quiz

Martine wil vriendschap sluiten met Casper. Wat betekent vriendschap sluiten?
A
Geen vrienden meer zijn.
B
Vrienden blijven.
C
Vrienden worden.

Slide 8 - Quiz

Ergens naartoe gaan en zoveel mogelijk te weten komen. Wat hoort hierbij?
A
Aanbevelen.
B
Op onderzoek gaan.
C
Inbreken.
D
Uitbeelden.

Slide 9 - Quiz

Iets zo bijzonder vinden dat je er over blijft praten. Wat hoort hierbij?
A
Ergens intrappen.
B
Er vol van zijn.
C
Je inleven in iets.
D
Iets in ontvangst nemen.

Slide 10 - Quiz


Kijk naar het plaatje.
Wat is dit?
A
Een advertentie.
B
Een artikel.
C
Een gedicht
D
Een versje.

Slide 11 - Quiz

Hoeveel hoofdletter
staan in de tekst?
A
1
B
4
C
6
D
0

Slide 12 - Quiz

Hoe ziet iets deftigs eruit? Kruis meer antwoorden aan.
A
Duur
B
Goedkoop
C
Netjes
D
Vies

Slide 13 - Quiz

Wat hoort bij een inbreker? Kruis meer antwoorden aan.
A
Iets kopen.
B
Spullen stelen
C
Stiekem een huis binnengaan.
D
Voordoen hoe iets moet.

Slide 14 - Quiz

Maak drie goede zinnen! Je mag ieder woord maar 1 keer gebruiken
Zie blad met opgaven

Slide 15 - Open question

Waar staan de woorden in alfabetische volgorde?

abcdefghijklmnopqrstuvwxyz

Slide 16 - Open question

Welke woorden schrijf je met een hoofdletter? Zet er een streep onder.

Slide 17 - Open question

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de zin? Zet er een streep onder.

Slide 18 - Open question