This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
beroepen - dag 2 bezittelijk voornaamwoorden
Slide 1 - Slide
ik
mij
jouw
jou
hij
hem
haar
haar
wij
ons
jullie
jullie
zij
hun
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
mijn
zijn
ons/onze
hun
jij
zij
jullie
Slide 2 - Drag question
De boer / De boerin
Slide 3 - Slide
Ik heb een buurvrouw. ______ buurvrouw is boerin. Ze werkt dus op de boerderij. Ze vindt ______ werk heel leuk. Het leukste vindt ze het werken met de koeien.
mijn
haar
zijn
onze
jouw/ je
ons
jullie
hun
Slide 4 - Drag question
De kapper / De kapster
Slide 5 - Slide
Isabel is bij de kapper. Ze vindt dat ______ haar niet meer goed zit. De kapster kan het oplossen. Na een uur staat Isabel weer buiten; met prachtig haar!
mijn
haar
zijn
onze
jouw/je
ons
jullie
hun
Slide 6 - Drag question
De schoonheidsspecialiste
Slide 7 - Slide
Ik ga nu je gezicht schoonmaken. Doe ______ ogen maar dicht. Dan komt er geen crème in je ogen.
mijn
haar
zijn
onze
jouw/je
ons
jullie
hun
Slide 8 - Drag question
De schoonmaker /
De schoonmaakster
Slide 9 - Slide
Ja, wij hebben al jaren een schoonmaakster! We zijn heel tevreden met haar; ze is erg goed! ______ schoonmaakster maakt zelfs de kattenbak schoon! Ze doet dat met
________ schoonmaakborstel.
mijn
haar
zijn
onze
jouw/ je
ons
jullie
hun
Slide 10 - Drag question
De verkoper / De verkoopster
Slide 11 - Slide
Mijn tante en oom waren gisteren in de winkel. Ze wilden een nieuwe tv. _____ oude tv is namelijk kapot. De verkoper heeft goed geholpen. Mijn oom en tante zijn blij met hun nieuwe televisie!
De televisie.
mijn
haar
zijn
onze
jouw/ je
ons
jullie
hun
Slide 12 - Drag question
De boekhouder /
De boekhoudster
Slide 13 - Slide
De boekhoudster zit achter ______ computer. Ze schrijft niks op over haar eigen geld. De boekhoudster werkt voor Ibrahim.
Ze schrijft over _______ geld.
mijn
haar
zijn
onze
jouw/ je
ons
jullie
hun
Slide 14 - Drag question
De advocaat / De advocate
Slide 15 - Slide
"Hallo Zeynep en Berra, jullie willen dus graag in Nederland wonen. Ik wil praten met jullie en met _______ advocaat. We maken een afspraak."
mijn
haar
zijn
onze
jouw/ je
ons
jullie
hun
Slide 16 - Drag question
de rechter
Slide 17 - Slide
Paul en ik hebben ruzie met de buurman. De buurman heeft _______ auto stuk gemaakt. De buurman zegt dat wij het zelf hebben gedaan. De rechter zegt wie er gelijk heeft.