Uitleg 2 Deniz / Letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Taal 
Herhaling letterlijk en figuurlijk taalgebruik
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Taal 
Herhaling letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Slide

Letterlijk taalgebruik
Ik loop naar het raam. 

Ik ga volgende week op vakantie. 


= Je zegt precies wat je bedoelt. 

Slide 2 - Slide

Figuurlijk taalgebruik
Je kunt hem makkelijk over het hoofd zien.

Wat een zuur pruim!


= Je zegt iets anders dan je bedoelt.

Slide 3 - Slide

Ik ga naar buiten.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 4 - Quiz

De vakantie staat voor de deur.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 5 - Quiz

Hij laat zijn tanden zien
(niet bij de tandarts)
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 6 - Quiz

Oma krijgt een nieuw gebit
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 7 - Quiz

Ze staat met de mond vol tanden
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 8 - Quiz

Die boom groeit echt snel!
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 9 - Quiz

Toen kwam de aap uit de mouw
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 10 - Quiz

Moniek struikelt over een steentje
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 11 - Quiz

Hij kookt van woede
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 12 - Quiz

Soms is ze snel aangebrand
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 13 - Quiz

Je kunt hem makkelijk bij de neus nemen
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 14 - Quiz

Robert is een grote kerel
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 15 - Quiz