Les 4 Spieren

Les 4 Spieren
1 / 17
next
Slide 1: Slide
uiterlijke verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 4 Spieren

Slide 1 - Slide

Herhalen botten 
Zoek de juiste kaartjes bij elkaar. 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Je kan de verschillende functies van de spieren benoemen.
  • Je kan de verschillende spiervormen benoemen en herkennen.
  • Je kan benoemen hoe een spier werkt.
  • Je kan het verschil tussen Aërobe en  Anaerobe processen benoemen. 

Slide 3 - Slide

Wat is de functie van spieren?

Slide 4 - Open question

Spieren 
Spieren worden beïnvloed door wilskracht en raken gauw vermoeid. 
Functies: 
  • Je lichaam kan bewegen. (lopen)
  • Je lichaam kan fixeren (rechtop kunt zitten en staan)
  • Je organen beschermen

Spierstelsel bestaat uit dwarsgestreepte spieren. Willekeurige spieren. 
Opgebouwd uit dwarsgestreepte spiervezels --> omgeven door bindweefsel en vormen samen een spierbundel. Om de verschillende spierbundels ligt ook weer bindweefsel --> spierfascie/spierschede. Alle spierbundels samen vormen de spier.

Slide 5 - Slide

Je kunt de spieren onderverdelen in de manier waarop ze bevestigd zijn.
Welke 3 verschillende manieren zijn er?
(Je mag hierbij het boek gebruiken)

Slide 6 - Open question

Origo & Insertio
Origo = Spieroorsprong. Het begin van de spier. 
Insertio = Spieraanhechting. Het einde van de spier. 

Spieren kunnen op verschillende manieren bevestigd zijn aan het lichaam. 
De skeletspieren zitten zowel de oorsprong en aanhechting aan het skelet vast doormiddel van pezen en peesbladen. 
Mimische spieren (spieren in het gezicht) kunnen ook aan het skelet vast zitten maar kunnen ook aan de huid bevestigd zijn met bindweefselvezels.
Huidspieren: mimische spieren waarbij de oorsprong en  de aanhechting aan de huid zijn bevestigd.


Slide 7 - Slide

Spiervormen
Spieren kun je onderverdelen in:
  • Het aantal spierhoofden
  • Het aantal spierbuiken
  • Het aantal pezen
  • de vorm 

Slide 8 - Slide

Beschrijf de kenmerken en een voorbeeld van de volgende spieren:
eenhoofdige spieren, meerhoofdige spieren, eenbuikige spieren, meerbuikige spieren, eenpezige spieren, meerpezige spieren, waaiervormige spieren, kringspieren en plattespieren.

Slide 9 - Open question

Eenhoofdige spieren: één oorsprongsplaats, één aanhechtingsplaats. Vb. Bovenlipheffer, Slanke dijbeenspier
Meerhoofdige spieren: Twee of meer oorsprongsplaats, één aanhechtingsplaats. Vb. tweehoofdige dijbeenspier, vierhoofdige dijbeenspier, tweehoofdige armspier, driehoofdige armspier, tweehoofdige kuitspier. 
Eenbuikige spieren: één spierbuik, erg elastisch. Vb. de meeste gelaatspieren, deltaspier, tweehoofdige armspier.
Meerbuikige spieren: twee of meer buiken gescheiden door peesstroken, erg elastisch. Vb. tweebuikige kaakspier, rechte buikspier


Eenhoofdige spieren: één oorsprongsplaats, één aanhechtingsplaats. Vb. Bovenlipheffer, Slanke dijbeenspier
Meerhoofdige spieren: Twee of meer oorsprongsplaats, één aanhechtingsplaats. Vb. tweehoofdige dijbeenspier, vierhoofdige dijbeenspier, tweehoofdige armspier, driehoofdige armspier, tweehoofdige kuitspier.
Eenbuikige spieren: één spierbuik, erg elastisch. Vb. de meeste gelaatspieren, deltaspier, tweehoofdige armspier.
Meerbuikige spieren: twee of meer buiken gescheiden door peesstroken, erg elastisch. Vb. tweebuikige kaakspier, rechte buikspier.
Eenpezige spieren: één aanhechtingsplaats, Vb. grote jukbeenspier, tweehoofdige armspier, driehoofdige armspier.
Meerpezige spieren: Meerdere van elkaar gescheiden aanhechtingsplaatsen. Vb. bovenlip en neusvleugelheffer, schoudergedeelte van de monnikskapspier, half vliesachtige spier.
Waaiervormige spieren: grote waaiervormachtige oorsprongsplaats. Vb. slaapkauwspier, grote borstspier, deltaspier.
Kringspieren: liggen kringvormig om een opening, zorgen dat de opening kan sluiten en openen door samentrekking en ontspanning. Vb. oogkringspier, mondkringspier, anusspier.
Platte spieren: platte spierbuik, lange oorsprong en aanhechting. Vb voorhoofdspier, achterhoofdspier, buikspieren. 


Slide 10 - Slide

Wat betekenen de volgende begrippen:
Spiercontractie, Spierinnervatie, Spiertonus.
Hypertonische spier, Hypotonische spier
Spieratrofie.

Slide 11 - Open question

Spierwerking
Spiercellen kunnen samentrekken = Spiercontractie, wordt veroorzaakt doordat een zenuw een prikkel aan de spier afgeeft = Spierinnervatie
Het samentrekken verkort de spier of verhoogt de spanning van de spier = Spiertonus 

Verschillende soorten spiercontractie:
Isometrische contractie/statische contractie: De spier levert wel kracht maar beweegt niet.
Dynamische contractie: De spier zet kracht en wordt langer of korter. 
Isotonische contractie: Spanning van de spier blijft hetzelfde, de lengte verandert.

Spiertonus: basisspanning van de spier in ruststand. 
Hypertonische spier: te hoge spierspanning: Spier verkrampt en voelt hart aan. Lange, langzame massagegrepen zorgen voor ontspanning. 
Hypotonische spier: te lage spierspanning. Spier is verslapt en voelt deegachtig aan. Stevige, dwarse, korte massagegrepen zorgen voor samentrekking en een hogere spiertonus. 

Slide 12 - Slide

Spieratrofie: De spier wordt dunner, slapper en verschrompelt.
Bewegingsvormen:
Abduceren: Van het lichaam af
Adduceren: Naar het lichaam toe
Exoroteren: Buitenwaards draaien van lichaamsdelen
Endoroteren: Binnenwaards draaien van lichaamsdelen
Extenseren: Strekken van lichaamsdelen
Flexeren: Buigen van lichaamsdelen
Pronereren: Handpalm naar beneden draaien.
Supineren: Handpalm naar boven draaien. 

Synergisten: spieren die elkaars werking ondersteunen, veroorzaken een beweging in dezelfde richting. Vb wangkauwspier en slaapkauwspier deze sluiten beide de onderkaak.
Antagonisten: Spieren die elkaar tegenwerken. Vb. biceps en triceps, biceps buigt de arm, triceps strekt de arm. 


Slide 13 - Slide

Wat betekenen de volgende begrippen?

Aëroob proces
Anaëroob proces
Myogelosen

Slide 14 - Open question

Spierstofwisseling
Voor iedere spiersamentrekking is brandstof nodig. 
Een spier in werking verbruikt ongeveer 15 keer meer energie als een spier in rust.
Als het lichaam energie nodig heeft voor spierarbeid wordt glucose in het bloed verbonden met zuurstof, hierdoor komt energie vrij. Hierbij ontstaat kooldioxide en water dit zijn afvalstoffen die via het bloed worden afgegeven.

Aëroob proces: Energie uit glucose wordt vrijgemaakt door zuurstof.
Anaëroob proces: Energie uit glucose wordt vrijgemaakt zonder zuurstof. Er ontstaat melkzuur en dit wordt als afvalstof afgegeven aan het bloed. Een grote hoeveelheid melkzuur zorgt voor pijnlijke en vermoeide spieren (spierpijn).

Myogelosen: verhardingen in het spierweefsel. Dit komt door een slechte doorbloeding, waardoor een verminderde spierstofwisseling plaatsvindt. Komt vooral voor op plaatsen waar de spier het slechts doorbloed is zoals de oorsprong en aanhechting. Myogelose kun je voelen tijdens de massage, het heeft een korrelige structuur en kunnen pijn doen bij aanraking.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Maken opdracht 6
Voorbereiden volgende week:
Lezen hoofdstuk 3.2 & 3.3 

Slide 17 - Slide