VWO 2 - Woordenschat beeldspraak h1 + h2

Planning interviews
Lina, Aysu: maandag 7 februari
Imke, Kyra: maandag 7 februari
Aisatta, Charlotte, Janna: dinsdag 8 februari
Akshanaa, Eunji: donderdag 10 februari
Gabi, Anna, Maartje van V.: 10 februari
Ward, Misha: maandag 14 februari
Tuur, Joep, Berk: maandag 14 februari
Stef, Andrei: donderdag 17 februari
Indy, Maartje D.: donderdag 17 februari

1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Planning interviews
Lina, Aysu: maandag 7 februari
Imke, Kyra: maandag 7 februari
Aisatta, Charlotte, Janna: dinsdag 8 februari
Akshanaa, Eunji: donderdag 10 februari
Gabi, Anna, Maartje van V.: 10 februari
Ward, Misha: maandag 14 februari
Tuur, Joep, Berk: maandag 14 februari
Stef, Andrei: donderdag 17 februari
Indy, Maartje D.: donderdag 17 februari

Slide 1 - Slide

Woordenschat


Beeldspraak herhaling klas 2: 

vergelijking, metafoor, personificatie en metoniem


Waarom?

Beter begrijpen van teksten

Poëzie (schrijfvaardigheid)






Slide 2 - Slide

Beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie en metonymie
- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis.

- Goede beeldspraak maakt een tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Slide 3 - Slide

Beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie en metonymie
1) Bekijk het filmpje  >  maak aantekeningen


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object en het beeld.

De vijand kwam als een dief in de nacht
Hij ging er als een haas vandoor
Zij heeft een hart van goud 
Zo rood als een kreeft 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Je kamer ziet eruit ALS
een zwijnenstal.

Slide 8 - Slide

Metafoor
Het object wordt helemaal vervangen door het beeld. Metaforen kunnen ook werkwoorden zijn. Beeld en object lijken op elkaar. 
   
De auteur gebruikt dus een ander woord voor wat hij bedoelt: tussen die twee is er een betekenisovereenkomst. De metafoor is eigenlijk een vergelijking, maar zonder ‘als’ en waarin de werkelijkheid dikwijls verzwegen wordt.


Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Ruim die zwijnenstal eens op (kamer die een grote puinhoop is)

Ik brand van verlangen 
Ze heeft die jongen maanden aan het lijntje gehouden

Slide 9 - Slide

Metafoor
Het schip der woestijn (de kameel)                    
De koning van de wildernis (de leeuw) 
Een vruchtbare vergadering (een vergadering met resultaat)

Ook in werkwoorden:
Ik brand van verlangen
Ze heeft hem met alle schulden laten zitten


Slide 10 - Slide

Ruim die
zwijnenstal eens op!

Slide 11 - Slide

Personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon.

 

De zon streelde onze wangen

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Papier is geduldig

Slide 12 - Slide

1. Tijdens de najaarsstorm stoeide de wind met de bladeren.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 13 - Quiz

2. Die stratenmaker heeft een paar handen als kolenschoppen.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 14 - Quiz

3. De kamers in de jeugdherberg in Parijs leken wel een soort isoleercel.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 15 - Quiz

4 Wat een zwijnenstal is het hier.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 16 - Quiz

5. Toen we op de alpenweide lagen, hoorden we in de verte een beekje murmelen.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 17 - Quiz

6. Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 18 - Quiz

7. De kerktoren kijkt uit over de hele stad
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 19 - Quiz

Maak de vergelijking af:
8. Zo fris als een ...
A
kraaghagedis
B
lam
C
pup
D
hoentje

Slide 20 - Quiz

Maak de vergelijking af:
9. Zwijgen als het ...
A
graf
B
slot
C
huis
D
boek

Slide 21 - Quiz

Maak de vergelijking af:
10. Zo moe als een ...
A
koe
B
paard
C
mol
D
hond

Slide 22 - Quiz

Zelfstandig werken
Woordenschat hoofdstuk 1
 Lees de theorie op blz. 24
Maak opdracht 1 + 2 op blz. 25 in je schrift
Klaar?
Lezen in je leesboek


Slide 23 - Slide

Personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon.

 

De zon streelde onze wangen

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Papier is geduldig

Slide 24 - Slide

Metoniem

Veel beeldspraak berust op een overeenkomst tussen object en beeld (vergelijking, metafoor). Beeldspraak kan ook een ander verband tussen object en beeld beschrijven: 


In die zaal hangt een prachtige Rembrandt. (Je bedoelt het schilderij, maar je noemt de schilder) 


Dit noemen we een METONIEM (metonymie). Beeld en object lijken niet op elkaar.



Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Metoniem

Veel mensen willen meer blauw op straat (blauw = politie)


Toen hij het veld opkwam, juichte het stadion (stadion = publiek)


Mijn Nikes zijn helemaal nat geworden (Nikes = schoenen van het merk Nike)


Mijn opa heeft een anker op zijn onderarm (anker = een tatoeage van een anker)


Slide 27 - Slide

Metafoor en metoniem
Metoniem: geen vergelijking maar detail of kenmerk 

Metafoor: wel vergelijking of overeenkomst 

Slide 28 - Slide

Metoniem
- Neem maar een bloemetje mee (je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel)
- Nederland won van Duitsland (je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel)
- Mijn Nikes lopen erg lekker (je noemt de producent maar bedoelt het product)

Slide 29 - Slide

Metoniem
- Die lachebek (je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon) 
- Hij trapte het leer tussen de doelpalen (je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp) 
 
- Geef mij nog maar een glaasje (je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud) 
- Hij drinkt altijd Spa (je noemt de aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daar vandaan komt)

Slide 30 - Slide

Beantwoord deze quizvragen
Geef in de volgende quizvragen aan met welke vorm van beeldspraak je te maken hebt. Kijk naar de woorden in hoofdletters. Geef bij een metafoor in een werkwoord METAFOOR als antwoord.

Slide 31 - Slide

Vroeger

het leven opent haar hand
voor mijn ogen in de nacht: ik lach
zoals parels zijn wij gevonden en
als een parelsnoer vallen wij uiteen

ik schrijf een brief naar hem in 
verre landen, een oud liedje,
gaat er door mijn hoofd, een lik
van de postzegel echter en wij zijn vast

van statige woorden als een douche
wat zeep om schoon te worden
en ik droom van oude gedichten 
en ik droom van een oud boek.
personificatie 
Vergelijking met als


vergelijking met als

Geen personificatie

Slide 32 - Drag question

Bij de ingang van de discotheek stond EEN KLEERKAST die iedereen fouilleerde.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 33 - Quiz

De rechtse partijen eisen meer ASFALT van het kabinet.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 34 - Quiz

Mijn oude fiets SMEEKT om een grondige opknapbeurt.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 35 - Quiz

Oranje heeft gunstig geloot voor het WK in 2020.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 36 - Quiz

Wat een WOLK VAN EEN BABY heeft dat jonge stel.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 37 - Quiz

Na de dood van zijn vrouw raakte hij aan de fles.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 38 - Quiz

Opeengepakt ALS HARINGEN IN EEN TON werden we in de legertruck vervoerd.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 39 - Quiz

Goede boeken zijn BRANDSTOF voor het brein.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 40 - Quiz

Hij vindt de Haagse politiek NET EEN POPPENKAST.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 41 - Quiz

Het riet FLUISTERDE dat koning Midas ezelsoren had.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 42 - Quiz

Deze film is door de recensenten volledig AFGEBRAND.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 43 - Quiz

Maak twee zinnen met een vergelijking.

Slide 44 - Open question

Maak twee zinnen met een metafoor.

Slide 45 - Open question

Maak twee zinnen met een personificatie.

Slide 46 - Open question

Maak twee zinnen met een metonymie.

Slide 47 - Open question

Samenvatting
We hebben nu beeldspraak hoofdstuk 1 en 2 behandeld. Je weet nu het verschil tussen de volgende vormen van beeldspraak: 
- een vergelijking    (een kop als een boei) 
- een metafoor    (ruim je zwijnenstal eens op) 
- een personificatie    (de bomen fluisteren haar naam) 
- een metoniem    (ik lust nog wel een glaasje)  

Slide 48 - Slide

Aan de slag
Woordenschat h1
Maken h1 opdracht 1, 2 

Woordenschat h2
Maken startopdracht h2, opdracht 1, 3 en 5


Slide 49 - Slide

Kun je deze vormen van beeldspraak nu herkennen in teksten?
😒🙁😐🙂😃

Slide 50 - Poll

Kun je deze vormen van beeldspraak nu zelf toepassen als je schrijft?
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Poll