B&F, Nieuwsbegrip, Dag van de Ruimtevaart

wat gaan we doen ?
1 / 18
next
Slide 1: Slide
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

wat gaan we doen ?

Slide 1 - Slide

De titel is : dag van de ruimtevaart.
Waar denk je dat de tekst over gaat?

Slide 2 - Open question

lees de woorden mee 
ruim - te - vaart                           ge - le - den                     A - me - ri - ka
ruimte - vaart                                ge - leden                            Ameri - ka 
ruimtevaart                                      geleden                                 Amerika 

Ne - der - lan - ders                 as - tro - naut                  
Neder - landers                           astro - naut 
Nederlanders                                 astronaut               

Slide 3 - Slide

samen met de juf

Slide 4 - Slide

Bij een tekst kun je een vragen hebben. Bedenk 1 vraag bij de tekst.

Slide 5 - Open question

Lees de inleiding.
Wat vieren we elk jaar op de dag van de ruimtevaart?
A
dat de ruimte al heel lang bestaat
B
dat mensen in de ruimte reizen
C
dat de ruimte heel mooi is

Slide 6 - Quiz

Lees het stukje 'eerste mens in de ruimte'.
Waarmee werd Joeri beroemd?

A
hij was 60 jaar toen hij de ruimte in ging
B
hij is 60 jaar geleden in Rusland geboren
C
hij was de eerste mens in de ruimte

Slide 7 - Quiz

Lees het stukje 'Reizen naar de maan'
Wie was de eerste mens op de maan?
A
de Amerikaan Neil Armstrong
B
de Rus Joeri Gagarin
C
het hondje Laika

Slide 8 - Quiz

Deze vraag gaat over het stukje 'Reizen naar de maan'.
Hoelang was Neil Armstrong op de maan?
A
acht jaar
B
een dag
C
twee en een half uur

Slide 9 - Quiz

Lees het stukje 'Bijzonder'.
Waarom is reizen in de ruimte zo bijzonder? Kruis er 2 aan.
A
er kan iets misgaan met de raket
B
het duurt heel erg lang
C
het is heel erg ver weg
D
het kost veel geld

Slide 10 - Quiz

Zou jij een reis door de ruimte willen maken? Waarom wel of waarom niet?

Slide 11 - Open question

In een zin staat soms een verwijswoord. 
Bijvoorbeeld: hij, zij, het, dat, deze, die, we, daar of waar. 

Je kunt een ander woord uit de tekst op de plaats van het verwijswoord invullen. Of je kunr een groepje invullen. Meestal bestaat dat woord of het groepje woorden één zin eerder in de tekst. 

Slide 12 - Slide

Lees regel 9.

Daar staat: Hij ging met een raket de ruimte in.
Wie of wat wordt bedoeld met hij?
A
de raket
B
de ruimte
C
Joeri Gagarin

Slide 13 - Quiz

Lees regel 18.
Daar staat: Daarna stuurde ze een raker met een hond: Laika.
Wie wordt bedoeld met ze?
A
Amerika
B
de Russen
C
twee landen

Slide 14 - Quiz

Lees regel 22.
Daar staat: Hij verbleef maar heel kort op de maan.
Wie of wat wordt bedoeld met hij?
A
de reis
B
Joeri Gagarin
C
Neil Armstrong

Slide 15 - Quiz

Lees regel 29.
Daar staat: zij komt uit Nederland.
Wie of wat wordt bedoeld met zij?
A
André Kuipers
B
Mindy Howard
C
Wubbo Ockels

Slide 16 - Quiz

Laatste opdracht
Maak een tekening van een astronaut en zijn raket. 

Bewaar je tekening in je map. Als we straks weer naar school gaan willen de juffen je tekening graag zien.

Slide 17 - Slide

Goed gedaan weer ! 

Slide 18 - Slide