This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Hoe is de consumentenprijs opgebouwd?
A
inkoopprijs + brutowinstmarge
B
inkoopprijs + btw
C
consumentenprijs = verkoopprijs (excl. btw)
D
inkoopprijs + brutowinstmarge + btw
Slide 1 - Quiz
Thijs heeft deze maand 55 bedden verkocht. Verkoopprijs is 225 euro. Wat is de omzet?
Slide 2 - Open question
Thomas koopt spelcomputers in voor 170 euro. Zijn brutowinstmarge is 42%, de BTW is 21%. Bereken de consumentenprijs.
Slide 3 - Open question
Wat is het verschil tussen brutowinst en nettowinst?
A
de inkoopwaarde van de omzet
B
de afzet
C
de bedrijfskosten
D
de btw
Slide 4 - Quiz
De verkoopprijs van een paar schoenen is 59 euro. De BTW is 21%. Bereken de BTW.
Slide 5 - Open question
Je hebt boodschappen gedaan en moet 35,90 euro betalen (inclusief 9% BTW), hoeveel BTW heb je betaald?
Slide 6 - Open question
Jasper koopt voor 2,99 euro een doosje frambozen (inclusief 9% BTW). Wat is de verkoopprijs exclusief BTW?
A
2,74
B
3,17
C
2,82
D
3,62
Slide 7 - Quiz
Het bedrijf van Simon produceert 960 tassen per dag. Er zijn 6 werknemers, die allemaal 8 uur per dag werken. Bereken de arbeidsproductiviteit per uur.
Slide 8 - Open question
Bij bakkerij Zijlstra worden elke dag 2100 broden gebakken. De arbeidsproductiviteit is 150 broden per dag. Hoeveel werknemers heeft bakkerij Zijlstra.
Slide 9 - Open question
In een bedrijf is de omzet 55.000, de bedrijfskosten zijn 35.000 en de inkoopkosten zijn 20.000. Hoeveel is de brutowinst?
A
0
B
35.000
C
20.000
D
55.000
Slide 10 - Quiz
De inkoopprijs van een flesje drinken is 1,20 euro. De brutowinstopslag is 70% van de inkoopprijs. Bereken de verkoopprijs
Slide 11 - Open question
Maria koopt boeken in voor gemiddeld 11,50. Haar brutowinstopslag is 55% van de inkoopprijs. Bereken de verkoopprijs