This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Du hast 3 min für:
mobiel in je tas
iPad/boeken op tafel
ingelogd in LessonUp
HW alvast op tafel
timer
3:00
Slide 1 - Slide
Das Programm
Hausaufgabencheck
Wiederholung
Grammatik
An die Arbeit!
Slide 2 - Slide
Hausaufgaben
Machen: D Lesen Aufgaben 16-19
Lernen: A, B, C und D von der Lernliste auf Seite 60/61!
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Die Lernziele:
Am Ende der Stunde kenn ich die Personal Pronomen.
Am Ende der Stunde kann ich die Verben ''haben'', ''sein'' und ''werden'' konjugieren
Slide 5 - Slide
Wiederholung
Slide 6 - Slide
Das Verb sein
Kombiniere die Personalpronomen mit der richtigen Form des Verbes
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
seid
sind
bin
sind
bist
ist
Slide 7 - Drag question
Geef de vertaling van: gute Laune
A
goed voorbeeld
B
goed humeur
C
dat klopt
D
zich verheugen
Slide 8 - Quiz
Geef de vertaling van: wählen
A
waaien
B
misschien
C
kiezen
D
zonder
Slide 9 - Quiz
Geef de vertaling van: het meisje
Slide 10 - Open question
Geef de vertaling van: einladen
A
ophalen
B
blij zijn
C
belangrijk
D
uitnodigen
Slide 11 - Quiz
Geef de vertaling van: de ouders
Slide 12 - Open question
Geef de vertaling van: der Grund
A
de reden
B
de grond
C
de betekenis
D
het mobieltje
Slide 13 - Quiz
'haben', 'sein' und 'werden'
Dat zijn de werkwoorden hebben, zijn en worden. Deze heb je in bijna iedere zin nodig.
Geen ezelsbruggetje --> Stampen!
Slide 14 - Slide
Uitleg?
Voordat je met de oefeningen aan de slag gaat, kun je de uitleg video's bekijken over de werkwoorden haben, sein en werden.
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
Slide 17 - Video
Slide 18 - Video
Opdracht: Haben, sein und werden
Vul de juiste vorm in.
1. Wir _______________ eine Katze. 2. ______________ ihr Hunger? 3. ___________ du die Tochter von Herrn Maier 4. Ich _________ die nächste Woche 14. 5. Meine Adresse _____________ Hausmannsallee 112. 6. Tim __________ später (later) Arzt. 7. Die Kinder ___________ nicht gefrühstückt (= ontbeten). 8. _____________ du meine Handynummer (= telefoonnummer)?
Slide 19 - Slide
An die Arbeit!
Was?
Kapitel 2: E Grammatik (S. 42): Aufgaben: 20-26
Wie?
individuell, digital
Wie lange?
25 Minuten
Hilfe?
Wenn du Hilfe brauchst, benutze die Lernliste auf Seite 60/61