- Decide where to use the present continuous and where to use the present simple:
- Elke zondag speel ik voetbal.
- Volgende maand ga ik naar Breda verhuizen.
- Mijn moeder bakt altijd taarten.
- Vanmiddag ga ik mijn opa en oma bezoeken.
- De trein vertrekt iedere ochtend om 8 uur.