This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Wat doet een ambulant begeleider?
Slide 5 - Open question
Welke beroepen kun je als agogisch medewerker uitoefenen?
A
Arbeidsdeskundige en orthopedagoog
B
Onderwijzer en psychotherapeut
C
Pedagogisch medewerker en vluchtelingenwerker
Slide 6 - Quiz
Wat is een moreel dilemma?
Slide 7 - Open question
Als medewerker krijg je te maken met morele dilemma's. In welke situatie spreek je van een moreel dilemma?
A
een cliënt wel of niet aanspreken op ongewenst gedrag
B
een arts wel of niet raadplegen bij een zieke cliënt
C
vertrouwelijke informatie van een cliënt wel of niet delen met collega's
D
wel of niet toestaan in een jeugdinrichting
Slide 8 - Quiz
Werken volgens een plan zorgt ervoor dat je methodisch kunt werken. Waarom is methodisch werken in het belang van de cliënt?
A
De cliënt krijgt hierdoor een groter sociaal netwerk.
B
De cliënt krijgt hierdoor meer verantwoordelijkheid.
C
De medewerker krijgt meer verantwoordelijkheid.
D
Er worden minder fouten gemaakt.
Slide 9 - Quiz
Benoem de vijf stappen van methodisch werken
Slide 10 - Open question
Waar staan de letters SMART voor?
Slide 11 - Open question
Van mevrouw Krimpenfort is bekend dat ze een psychiatrische aandoening heeft. Sinds enige tijd is ze toenemend verward. Er wordt dementie bij mevrouw Krimpenfort vastgesteld. Ze krijgt ondersteuning van een thuisbegeleider bij de organisatie van haar huishouden. Welke van de volgende doelstellingen over de situatie van mevrouw Krimpenfort voldoet het meest aan de SMART-methode?
A
Mevrouw Krimpenfort heeft binnen een week drie keer per week ondersteuning bij het huishouden, waarbij alle taken worden overgenomen
B
Mevrouw Krimpenfort heeft over een week ondersteuning van een thuisbegeleider
C
Mevrouw Krimpenfort kan zelfstandig boodschappen doen met behulp van een boodschappen bezorgservice.
D
Mevrouw Krimpenfort voelt zich ondersteund en is minder verward binnen drie maanden.
Slide 12 - Quiz
Hoe stel je een plan van aanpak / activiteitenplan op?
Slide 13 - Open question
9 Lees de volgende stellingen. Stelling I: Een signaleringsplan kan worden toegepast in de ouderenzorg. Stelling II: Een signaleringspan wordt gebruikt om signalen van huiselijk geweld in kaart te brengen.
A
Alleen I is juist.
B
Alleen II is juist.
C
Beide zijn juist.
D
Beide zijn onjuist.
Slide 14 - Quiz
10 Patrick (16 jaar) verblijft in een jeugdinrichting. Patrick heeft regelmatig ruzie met zijn medebewoners. De begeleiders van Patrick werken met de stoplichtmethode. Op een avond zoekt Patrick ruzie met een medebewoner. Zijn begeleiders spreken hem hier een aantal keren op aan en gaan ook met hem in gesprek, maar zonder resultaat. Welke manier van aanspreken is op dit moment de juiste volgens de stoplichtmethode?
A
'Ik hoor je weer schelden en ik vind dit erg vervelend. Wil je hiermee stoppen?'
B
'Ik hoor je weer schelden. Het is beter om nu naar je kamer te gaan.'
C
'Ik merk dat je het moeilijk hebt. Kunnen we iets voor je doen?'