Lezen H5 Signaalwoorden (en herhalen H1 t/m H4)

Welkom! 
We beginnen met de les zodra de timer afloopt. Zorg dat je voor je hebt liggen:
  • tijdschrift, leesboek
  • laptop
Zorg ervoor dat je telefoon uit is en in je tas zit.
timer
2:00
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom! 
We beginnen met de les zodra de timer afloopt. Zorg dat je voor je hebt liggen:
  • tijdschrift, leesboek
  • laptop
Zorg ervoor dat je telefoon uit is en in je tas zit.
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Doel van de les
  • Je weet wat het woord 'tekstverband' betekent.
  • Je weet wat het woord 'signaalwoord' betekent.
  • Je kunt in een tekst een paar signaalwoorden aanwijzen.
  • Je herkent dankzij signaalwoorden verschillende tekstverbanden.

Slide 2 - Slide

Planning 
Lezen.
Herhalen.
Uitleggen. 
Opdrachten maken.

Slide 3 - Slide

Ga lekker lezen.
timer
7:00

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Met de alinea’s in je verhaal hak je het onderwerp van je tekst in stukjes. Hoe noemen we deze stukjes?
A
onderwerpen
B
stukjes
C
deelonderwerp
D
titels

Slide 6 - Quiz

Wat is het verschil tussen een onderwerp en een hoofdgedachte?
A
Hoofdgedachte is een paar woorden. Onderwerp is een hele zin.
B
Hoofdgedachte is een hele zin. Onderwerp is een paar woorden.
C
Onderwerp is waar de tekst over gaat. Hoofdgedachte is wat de schrijver over het onderwerp zegt.
D
Hoofdgedachte is waar de tekst over gaat. Onderwerp is wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Slide 7 - Quiz

De allerbelangrijkste zin in een tekst heet:
A
kernzin
B
deelonderwerp
C
hoofdgedachte
D
onderwerp

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de 4 manieren van lezen?

Slide 9 - Open question

Door wat voor manier van lezen kun je gemakkelijk het onderwerp van een tekst vinden?
A
Globaal lezen
B
Oriënterend lezen
C
Zoekend lezen
D
De hele tekst lezen

Slide 10 - Quiz

welke manier van lezen gebruik je bij;
Het leren van een hoofdstuk biologie?
A
verkennend
B
zoekend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 11 - Quiz

Welke manier van lezen gebruik je om het onderwerp te vinden?

Slide 12 - Open question

Welke vraag stel je jezelf als je het onderwerp van een tekst wilt weten?

Slide 13 - Open question

Welke doelen kan een schrijver hebben?

Slide 14 - Open question

De allerbelangrijkste zin in een tekst heet:
A
kernzin
B
deelonderwerp
C
hoofdgedachte
D
onderwerp

Slide 15 - Quiz

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 16 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 17 - Drag question

Feit, mening, argument, iets anders?
Het gaat morgen regenen of niet regenen.
A
Feit
B
argument
C
Iets anders
D
mening

Slide 18 - Quiz

Ik houd van snoep, want dat is zo lekker zoet.
A
feit
B
mening
C
argument
D
mening + argument

Slide 19 - Quiz

Wiskunde is een moeilijk vak.
A
feit
B
mening
C
argument
D
mening + argument

Slide 20 - Quiz

De hoofdgedachte is...
A
de kernzin
B
de hoofdzaken
C
het belangrijkste van een tekst in één zin.
D
de samenvatting

Slide 21 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte?
A
Alle hoofdzaken op een rij
B
Alle hoofd- en bijzaken op een rij
C
De samenvatting van een tekst
D
Het belangrijkste van een tekst in één zin samengevat.

Slide 22 - Quiz


Tekstsoort?
A
Amuserende tekst
B
Informerende tekst
C
Activerende tekst

Slide 23 - Quiz

Wat voor tekstsoort is dit?
A
instructietekst
B
betogende tekst
C
informatieve tekst
D
verhalende tekst

Slide 24 - Quiz

Tekstsoort?
A
aankondiging
B
nieuwsbericht
C
artikel
D
oproep

Slide 25 - Quiz

Signaalwoorden
en tekstverbanden

Slide 26 - Slide

Wat is het verschil tussen een onderwerp en een hoofdgedachte?
A
Hoofdgedachte is een paar woorden. Onderwerp is een hele zin.
B
Hoofdgedachte is een hele zin. Onderwerp is een paar woorden.
C
Onderwerp is waar de tekst over gaat. Hoofdgedachte is wat de schrijver over het onderwerp zegt.
D
Hoofdgedachte is waar de tekst over gaat. Onderwerp is wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Slide 27 - Quiz

Welke signaalwoorden ken jij?

Slide 28 - Mind map

Slide 29 - Video

Hoe noem je woorden die wijzen op een verband tussen zinnen en alinea's
A
trefwoorden
B
signaalwoorden
C
uitdrukkingen
D
synoniemen

Slide 30 - Quiz

Welk woord hoort op het stippellijntje?
in een tekst zijn er...........tussen woorden, zinnen en alinea's
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 31 - Quiz

Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 32 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden -maar-, -toch-
-echter-?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 33 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden -want- en -omdat-?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 34 - Quiz

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 35 - Drag question

Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 36 - Drag question

Zelfstandig werken
Lees
de aantekeningen nog eens goed door.
Maak
Hoofdstuk 5, paragraaf 5.2 (Lezen), opdracht 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7. 
(blz. 184-185).

Hoe
Alleen en in stilte
Tijd
20 minuten
Klaar?
ga lekker lezen
Resultaat

Slide 37 - Slide