Herhaling 3.3 en 3.4

• Economie
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Wat is rente?

1. Een vergoeding omdat je geld van de bank leent
2. Een extra lening
3. Meer geld dat je ter beschikking hebt
4. Een bedrag dat je moet aflossen

Noem een kredietvorm.

Vormen van consumptiefkrediet

- Persoonlijke lening 
(aflossen in vooraf afgesproken termijnen)​

- Doorlopend krediet 

(betaal je ook in maandtermijnen terug,

maar het afgeloste bedrag kun je weer opnemen)

- Salariskrediet

(tot een bepaald bedrag in het rood → hangt van je salaris af)

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de totale kosten?

1. €2000
2. €2200
3. €2300
4. €2400

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de kredietkosten?

1. €1000
2. €1200
3. €1300
4. €1400

Wat is het belangrijkste verschil tussen een persoonlijke lening en een doorlopend krediet?

1. Een persoonlijke lening is alleen voor jou.
2. Een persoonlijke lening heeft een hogere rente
3. Een doorlopend krediet heeft een hogere rente
4. Bij een doorlopend krediet kan je eenmaal afbetaalde bedragen weer opnieuw opnemen.

Is een telefoon kopen op afbetaling een lening?

1. Ja
2. Nee

Wat is de Eurozone?

1. Europa zonder Engeland
2. Europa zonder Brexit
3. Een gebied waar je met Euro's kunt betalen
4. Een gebied waar je juist niet met Euro's kunt betalen

Wat is beleggen?

1. Je steekt dan je geld in iets waarvan je verwacht dat het meer oplevert dan sparen
2. Je steekt dan je geld in iets waarvan je verwacht dat het niets oplevert dan sparen
3. Je zet je geld op een spaarrekening
4. Je stopt je geld in een spaarpot

Wat zijn vreemde valuta?

1. Buitenlands geld
2. Wisselkoers
3. Provisiekosten
4. Euro's

Als de wisselkoers van de € stijgt,
dan ...

1. wordt de € duurder
2. dan wordt de € goedkoper

Simon heeft thuis heel veel kleingeld in zijn portemonnee. Waar hoort kleingeld bij?

1. Chartaal geld
2. Giraal geld

Je rekent met je mobiel een frikandelbroodje af bij de AH. Welke geldfunctie herken je in de situatie?

1. Ruilmiddel
2. Rekenmiddel
3. Spaarmiddel
4. Leenmiddel