5 onr ww havo 3

AVOIR ETRE FAIRE ALLER 
we gaan de 5 onregelmatige werkwoorden oefenen in de présent en passé composé
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

AVOIR ETRE FAIRE ALLER 
we gaan de 5 onregelmatige werkwoorden oefenen in de présent en passé composé

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

goed of fout? nous sommes = wij hebben
A
goed
B
fout

Slide 3 - Quiz

noteer de vormen van être

Slide 4 - Mind map

noteer de vormen van avoir

Slide 5 - Mind map

Passé Composé

Slide 6 - Slide

Passé composé
J' (ik)
ai
dansé
Tu (jij)
as
dansé
Il/elle/on (hij/zij/wij)
a
dansé
nous (wij)
avons
dansé
Vous (jullie/u)
avez
dansé
Ils/elles (zij)
ont
dansé
Ik heb gedanst.
Verleden tijd: passé composé 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

vertaal: zij zijn

Slide 9 - Open question

vertaal: wij zijn

Slide 10 - Open question

vertaal: u bent

Slide 11 - Open question

vertaal: hij heeft

Slide 12 - Open question

vertaal: ik maak

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Slide

vertaal: ik heb gehad

Slide 15 - Open question

geef de ik-vorm in de Passé Composé van être

Slide 16 - Open question

vertaal: hij is geweest

Slide 17 - Open question

vertaal: wij zijn gegaan

Slide 18 - Open question

vertaal: ik heb gedaan

Slide 19 - Open question

avoir
être
faire
aller
prendre
ils prennent
ils vont
ils sont
ils font
ils ont

Slide 20 - Drag question

welke vorm van avoir is fout?
A
j'ai
B
il as
C
ils ont
D
nous avons

Slide 21 - Quiz

welke vertaling is goed? zij hebben =
A
ils ont
B
ils sont
C
ils vont
D
ils font

Slide 22 - Quiz

welke vertaling is goed? zij zijn =
A
ils ont
B
ils sont
C
ils vont
D
ils font

Slide 23 - Quiz

jij hebt gehad
jij hebt genomen
jij bent gegaan
jij hebt gedaan
jij bent geweest
tu as eu
tu as été
tu as pris
tu as fait
tu es allé

Slide 24 - Drag question

ik ga
ik heb
ik ben
ik maak
ik neem
je prends
je vais
je fais
j'ai
je suis

Slide 25 - Drag question

goed of fout? ik ben geweest = je suis été
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quiz

goed of fout? zij hebben = ils ont
A
goed
B
fout

Slide 27 - Quiz

goed of fout? het hulpww in de PC bij être is 'avoir'
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quiz

goed of fout? wij doen = nous faisons
A
goed
B
fout

Slide 29 - Quiz

goed of fout? zij hebben = ils vont
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quiz

Passé composé
Zet de volgende werkwoorden
in de passé composé.
(4 min.)
1. je
avoir
2. tu
aimer
3. il
être
4. elle
faire
5. nous
être
6. vous
visiter
7. ils
préférer
8. elles
détester

Slide 31 - Slide

Merci!

Slide 32 - Slide