Spelling 4.9-4.10-4.11

Bijvoeglijk naamwoord

*Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Meestal eindigt het op -e.

                       een groene trui


een kale man



het dikke boek

1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

Items in this lesson

Bijvoeglijk naamwoord

*Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Meestal eindigt het op -e.

                       een groene trui


een kale man



het dikke boek

Slide 1 - Slide

Geeft het bijvoeglijk naamwoord aan van welk materiaal iets gemaakt is? Schrijf er dan -en achter.

een gouden medaille



een houten lepel





een papieren servet

Slide 2 - Slide

Maar is het een modern materiaal? Schrijf er dan niets achter.

een plastic tas


een aluminium step




een polyester boot

Slide 3 - Slide

Is het zelfstandig naamwoord een ‘het-woord’? Dan verdwijnt de -e van het bijvoeglijk naamwoord als je er ‘een’ voor zet.




     het kleine meisje


-een klein meisje

het lieve konijn

-een lief konijn

het grote huis

-een groot huis

Slide 4 - Slide

Bezitsvorm

In plaats van de schoenen van mijn vader kun je ook zeggen mijn vaders schoenen. Je noemt dat de bezitsvorm.
Je maakt de bezitsvorm van een naam of ander zelfstandig naamwoord meestal door er een -s achter te zetten.


de kleren van mijn zusje

mijn zusjes kleren

het rapport van mijn broer

mijn broers rapport

het beroep van Sarah

Sarahs beroep

Slide 5 - Slide

Eindigt het zelfstandig naamwoord op een a, i, o, u of y die lang klinkt? Zet dan een ’ voor de s. Je schrijft dus: ’s. Anders kun je het woord verkeerd uitspreken. Het ’-teken noem je  apostrof.
het huis van oma - oma’s huis
de telefoon van Ali - Ali’s telefoon
de tas van Onno - Onno’s tas
de moeder van Edu - Edu’s moeder
de speen van de baby - baby’s speen


Slide 6 - Slide

Eindigt het zelfstandig naamwoord op een sisklank?
Schrijf dan alleen een apostrof (’).

De broer van Max - Max' broer.
De laptop van Lucas - Lucas' laptop

Slide 7 - Slide

Getallen
In teksten gebruik je meestal geen cijfers, maar schrijf je getallen voluit.
Bas nodigde zeventien vrienden uit op zijn verjaardag.
Mijn opa en oma zijn binnenkort vijftig jaar getrouwd.
Op mijn school zitten bijna negenhonderd leerlingen.
Tijdens onze reis reden we in totaal vierduizend kilometer.
Op de tweede dag van de vakantie had ik al heimwee.

Slide 8 - Slide

Uitzonderingen:
Je schrijft meestal cijfers: - bij ingewikkelde getallen;
- bij maten, gewichten, procenten en snelheid.
Precies 135 leerlingen hebben de enquête ingevuld.
De afgeprijsde televisie kost nu 299 euro.
In het recept staat dat we 25 gram suiker moeten toevoegen.
Maar 13 procent van de mensen was tevreden over de cursus.
Op deze weg mogen auto’s 80 kilometer per uur rijden.

Slide 9 - Slide

Speciale tekens of afkortingen schrijf je in zinnen voluit. Je schrijft dus niet €, %, kg en cm, maar euro, procent, kilo en centimeter.

Slide 10 - Slide

Maak de opdrachten bij (BK) Spelling 4.9-4.10-4.11;
in Magister staat wanneer de opdrachten 
af moeten zijn. 

Slide 11 - Slide