Bs 4 + 5

BS 4
Genexpressie en celdifferentiatie
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 30 slides, with text slides.

Items in this lesson

BS 4
Genexpressie en celdifferentiatie

Slide 1 - Slide

Genregulatie
Niet alle genen staan ''aan'' in een cel. 
Een gen over huidkleur is niet actief in de cellen van de lever.
Het aan/uitzetten van genen noem je genregulatie.

Wanneer een gen ''aan'' staat en eiwitten produceert noem je dat genexpressie.
Genexpressie kan veranderen door milieuomstandigheden.

Slide 2 - Slide

babyblond
Kinderen hebben vaak blond haar.
Wanneer zou ouder worden veranderd de haarkleur naar de ''echte'' haarkleur.
Dit komt omdat bepaalde genen worden aangezet door geslachtshormonen

Slide 3 - Slide

genexpressie
Hangt af van milieufactoren en van celfunctie.
Genen moeten tijdens ontwikkeling op het juiste moment en plaats tot expressie komen.
Regulatorgenen regelen dit.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Maak
32 t/m 34

Slide 6 - Slide

genregulatie eukaryoten
Zelfde tekst in makkelijkere woorden:
Stamcellen van een embryo kunnen nog alles worden. Als een stamcel zich deelt dan krijg je 2 dochtercellen, de ene gaat zich specialiseren, de ander blijft een stamcel. 
Stamcellen kunnen elkaar beïnvloeden omdat hun regulatorgenen aan/uitgezet kunnen worden. Als deze aanstaan dan worden er eiwitten gemaakt die andere genen aan/uit kunnen zetten. 

Slide 7 - Slide

Vervolg
Door het aanzetten van die andere genen kan een cel zich specialiseren (wordt dus een bepaald type cel).
Het kan ook zijn dat de eiwitten naar omliggende cellen gaan en zich binden aan het DNA waardoor die cellen zich ook gaan specialiseren.

Slide 8 - Slide

Genregulatie eukaryoten

Slide 9 - Slide

Genregulatie bij volwassenen
Er kunnen repressors binden aan het DNA, vlak vóór een gen. Hierdoor wordt dit gen niet meer afgelezen. 
Hierdoor kunnen cellen soms meer en soms minder van een bepaald eiwit maken.

Slide 10 - Slide

genregulatie bij volwassenen
Wanneer het DNA heel strak opgerold ligt om de eiwitten heen in een chromosoom kan het DNA niet worden gekopieerd. 

Slide 11 - Slide

Methylgroepen (-CH3) kunnen binden aan stikstofbasen, waardoor het strakker wordt opgerold om de eiwitten, hierdoor worden de genen inactief.
Zelfs erfelijk -> epigenetica.

Slide 12 - Slide

Maken
35 t/m 40

Slide 13 - Slide

Bs 5: Mutaties
Bij de replicatie van DNA kunnen mutaties(foutjes) ontstaan.

Meer genetische variatie

Slide 14 - Slide

puntmutatie
Een verandering in 1 nucleotidepaar ->
Verkeerde base
extra base
base overgeslagen

Gevolgen aminozuur?

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Genoommutaties
Aantal chromosomen in een cel is veranderd.
Dit kan doordat bij meiose een chromosomenpaar bij elkaar blijft.

Slide 17 - Slide

genoommutatie
Voorbeeld: Syndroom van Down.
Hierdoor een kenmerkend uiterlijk en vaak een achterstand in geestelijke ontwikkeling.

Slide 18 - Slide

Oorzaak mutaties
  • Spontaan.
  • komen vaker voor door kankerverwekkende (mutagene) stoffen/straling.
  • 2011:fukushima explosie in kerncentrale -> radioactieve straling

Slide 19 - Slide

Hier gebleven

Slide 20 - Slide

Effecten mutaties
Geen gevolgen als:
  • lichaamscel
  • gen niet actief
  • werking eiwit veranderd niet door mutatie
  • mutatie op  recessief allel

Slide 21 - Slide

Effecten mutaties

Soms positief effect ->vergroting van levenskans.
Evolutie komt door positieve mutaties.

Slide 22 - Slide

Effecten mutaties (negatief)


Effect hangt af van de plaats.
Geslachtscel, bevruchte eicel of cel van embryo-> groot effect.
Lichaamscel meestal weinig effect.

Slide 23 - Slide

Maak
42-44

Slide 24 - Slide

Mutaties
In de celkern zijn enzymen aanwezig die mutaties opsporen en herstellen. Meestal gebeurt dit vóórdat de cel zich daadwerkelijk deelt.

Als er teveel foutjes zijn gemaakt/als deze niet meer kunnen worden hersteld zorgen de enzymen ervoor dat de cel overgaat tot celdood.

Slide 25 - Slide

Tumorsupressorgenen
Zijn genen die ervoor zorgen dat de celcyclus stil komt te liggen zodat de enzymen tijd hebben om foutjes te herstellen. 

Proto-oncogenen coderen voor eiwitten die celgroei/celdeling stimuleren.

Slide 26 - Slide

Celdeling
Cellen delen zich met redelijk vaste tussenpozen.
Het ene type cel deelt sneller dan het andere type cel.
Soms kunnen cellen zich ongeremd gaan delen. Dit kan als er een mutatie is geweest in het tumorsupressorgen en in een proto-oncogen.
Dit gen heeft invloed op de celdeling. 
Door mutatie veranderd het in een oncogen -> ongeremde groei en deling.

Slide 27 - Slide

tumor
Door snelle deling ontstaat een gezwel (tumor).
Als deze langzaam groeit en niet uitzaait noemen we dit goedaardig. Deze kan worden weggehaald en komt dan meestal niet meer terug.

Groei wordt beïnvloed door remmende stoffen uit de omgeving.

Slide 28 - Slide

kanker
De eerste tumor kan operatief worden verwijderd.
Uitzaaiingen (metastase) zijn lastiger te verwijderen, omdat ze vaak kleiner zijn.
Bestraling->tumorcellen dood
Chemotherapie -> celdeling vertragen.

Slide 29 - Slide

maken:
42-49

Slide 30 - Slide