oefenen IVIO

Examentraining
1 / 33
next
Slide 1: Slide
BurgerschapVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 6

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Examentraining

Slide 1 - Slide

Regering
De regering is het bestuur van het land. De regering kan geen beslissingen nemen zonder de steun van de Tweede Kamer.

De regering bestaat uit:
  • Ministers
  • de Koning

Slide 2 - Slide

Tweede Kamer
  • Controleert de regering
  • Maakt wetten samen met Eerste Kamer
  • Goedkeuren of verwerpen van wetsvoorstellen
  • Coalitie: partijen die samen regeren
  • Oppositie: partijen tegenover de coalitie (regeren niet)

Slide 3 - Slide

Regering
Nederland wordt bestuurd door de regering = ministers en de koning.

Voorstellen voor nieuwe wetten.

Elke minister heeft een eigen taak binnen de regering.

Er zijn in totaal 12 ministeries.

Slide 4 - Slide

150 zetels (plaatsen) in de Tweede Kamer
76 zetels is de meerderheid -> aantal zetels nodig om te regeren.
Samenwerken -> onderhandelen -> vormen van een Coalitie
Partijen die niet in de regering zitten noem je de oppositie

Slide 5 - Slide

Formatie
Na de verkiezingen wordt een nieuwe regering gevormd, die noem je de formatie. Hier praten verschillende vertegenwoordigers van partijen met elkaar om samen te kunnen regeren.
Als ze eruit zijn stellen zij een regeerakkoord op. Hierin staat wat ze gaan doen, en hoe.

Slide 6 - Slide

Parlement
Het begrip parlement  betekent de volksvertegenwoordiging'  waarbij dan in het algemeen de Tweede Kamer wordt bedoeld. 

Slide 7 - Slide

Wat is een taak van het parlement?
A
Het land besturen
B
De regering controleren
C
De koning kiezen
D
De wetten uitvoeren

Slide 8 - Quiz

Wie leest de troonrede voor op prinsjesdag?

A
De minister president
B
De kamervoorzitter
C
De minister van financiën
D
De koning

Slide 9 - Quiz

Wat voor staatsvorm heeft Nederland
A
een absolute monarchie
B
een parlementaire democratie
C
een volksdemocratie
D
een militaire democratie

Slide 10 - Quiz

Wie zitten er in de tweede kamer?
A
alle politieke partijen
B
de grootste drie politieke partijen
C
alle partijen die een zetel gekregen hebben bij de verkiezingen
D
alle partijen van het kabinet

Slide 11 - Quiz

Wat is een belangrijke taak van de regering?
A
het uitvoeren van wetten
B
het controleren van de tweede kamer
C
het benoemen van wethouders
D
het gehoorzamen aan de koning

Slide 12 - Quiz

Wat is de belangrijkste taak van de koning?
A
Het bedenken van wetten
B
Het controleren van wetten
C
Het ondertekenen van wetten
D
Het verbieden van wetten

Slide 13 - Quiz

Wie worden er gekozen tijdens de landelijke en gemeenteraadsverkiezingen in Nederland
A
De koning en de ministers
B
De Kamerleden en de raadsleden
C
de ministers en de kamerleden
D
de wethouders en de koning

Slide 14 - Quiz

Welke partijen komen er waarschijnlijk in de nieuwe regering?
A
Groen links en PVDA
B
VVD en CDA
C
PVV, BBB, NSC en VVD
D
VVD en PVV

Slide 15 - Quiz

Hoeveel zetels heb je minimaal nodig voor een meerderheid
A
86
B
76
C
66

Slide 16 - Quiz

Wat is een belangrijk grondrecht in Nederland
A
Vrijheid van discriminatie
B
vrijheid van mening
C
vrijheid van privacy
D
vrijheid van economie

Slide 17 - Quiz

Als een groep mensen anders behandeld is dan andere mensen is dat.....
A
Racisme
B
Discriminatie
C
Tolerantie
D
een vooroordeel

Slide 18 - Quiz

Wie maakt de wetten in ons land?
A
De rechters en de advocaten
B
de koning en de ministers
C
De regering en de eerste en tweede kamer samen
D
De burgemeesters en wethouders

Slide 19 - Quiz

Wanneer kan iemand een boete krijgen?
A
Als je de buurman niet groet
B
als je door rood rijdt
C
als je een doodlopende straat in gaat
D
als hij zijn huisdier is vergeten te voeren

Slide 20 - Quiz

Wie bepaalt de straf voor een misdrijf?
A
De officier van justitie
B
de advocaat
C
de minister van justitie
D
de rechter

Slide 21 - Quiz

Welk feest is typisch Nederlands?
A
Halloween
B
Sinterklaas
C
suikerfeest
D
kerstmis

Slide 22 - Quiz

Wanneer krijgt iemand de Nederlandse nationaliteit?
A
Als hij de Nederlandse taal goed beheerst
B
Als zijn beide ouders de Nederlandse nationaliteit hebben
C
Als hij asiel heeft aangevraagd

Slide 23 - Quiz

Voor wie is een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) geldig
A
voor alle medewerkers van een bepaald bedrijf
B
voor alle mensen binnen een bepaald beroep met een tijdelijk contract
C
voor alle mensen binnen een bepaald beroep met een vast contract
D
voor alle mensen van een bepaalde organisatie

Slide 24 - Quiz

Waar moet een werknemer zich bij ontslag melden voor een uitkering?
A
bij de vakbond
B
Bij de FNV
C
Bij het UWV
D
Bij het uitzendbureau

Slide 25 - Quiz

Wat is een voorbeeld van onbetaald werk?
A
overwerken
B
Werk met een tijdelijk contract
C
werk doen zonder de juiste opleiding
D
vrijwilligerswerk

Slide 26 - Quiz

Wat is zwart werken?
A
Als een werknemer geen belasting betaalt over zijn loon
B
Als een werknemer alleen in de nacht werkt
C
Als een werknemer onbetaald werk doet
D
Als een werknemer overuren werkt

Slide 27 - Quiz

Wat is een voordeel van witwerken
A
De werknemer hoeft minder belasting te betalen
B
De werknemer is verzekerd bij een ongeval op het werk
C
De werknemer houdt er meer geld aan over
D
De werknemer hoeft minder hard te werken

Slide 28 - Quiz

Waar kun je het beste informatie over een product vinden?
A
Door naar de reclame over het product te kijken
B
Door het te vragen aan iemand die het product al heeft gekocht
C
Door het te vragen aan de verkoper
D
Door te kijken op de website van het product

Slide 29 - Quiz

Hoe kan een consument het meest duurzaam omgaan met producten?
A
Door meteen een nieuw product te kopen als het oude stuk is
B
Door een iets duurder product te kopen dat langer mee gaat.
C
door teveel gekochte producten weg te gooien
D
Door altijd het nieuwste product aan te schaffen en het oude te verkopen op internet

Slide 30 - Quiz

Welk voedsel is het meest duurzaam geproduceerd?
A
Voedsel dat goedkoop is en ingevroren kan worden
B
Voedsel dat uit eigen streek komt
C
Voedsel dat goed beschermd is tegen insecten met bestrijdingsmiddelen
D
voedsel dat goed verpakt is zodat het minder snel bederft

Slide 31 - Quiz

Wat is het belangrijkste doel van reclame
A
De klant goede informatie geven over een product
B
De klant aanzetten tot kopen van een product
C
De klant helpen met het uitgeven van geld
D
De klant een goede keuze laten maken

Slide 32 - Quiz

Wat is een budget?
A
Een overzicht van inkomsten en uitgaven van iemand
B
een overzicht van al het geld dat iemand uitgeeft
C
een overzicht van al het geld dat iemand verdient
D
een overzicht van al het geld dat iemand kan lenen

Slide 33 - Quiz