This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Werk aan de winkel
Slide 1 - Slide
Een kenmerk van ambulante handel is
A
Hij bezit geen winkels
B
Hij bezit 1 winkel
C
Hij bezit 2 winkels
D
Hij bezit meerdere winkels
Slide 2 - Quiz
Bij welke branche hoort een H&M en C&A
A
Technische branche
B
Food branche
C
Supermarkt branche
D
Mode branche
Slide 3 - Quiz
Waar wordt er GEEN product verkocht
A
Bakker
B
Supermarkt
C
Klusbedrijf
D
Slagerij
Slide 4 - Quiz
Welke winkel behoort tot de non-food branche
A
Slagerij
B
Telefoonwinkel
C
Supermarkt
D
Starbucks
Slide 5 - Quiz
Wat is GEEN voorbeeld van ambulante handel
A
Party selling
B
Teleshop
C
Marktkraam
D
Pop-up store
Slide 6 - Quiz
Een startende ondernemer heeft van te voren bedacht welke artikelen hij wil gaan verkopen. Hij heeft ook nagedacht over de doelgroep en hoe de winkel er uit moet gaan zien. Hij heeft een plan gemaakt en dit verder uitgewerkt. Hoe heet het uitgewerkte plan van de ondernemer?
A
Winkelontwerp
B
Winkelformule
C
Winkelconcept
D
Winkellogo
Slide 7 - Quiz
De melk is thuis op en je gaat naar de supermarkt om een nieuw pak melk te kopen, deze aankoop is een voorbeeld van een...
A
Koopkracht
B
Emotionele aankoop
C
Rationele aankoop
D
Impulsaankoop
Slide 8 - Quiz
Een winkelier besluit alleen nog via een webshop spullen te verkopen. Van welke P is dit een voorbeeld
A
Prijs
B
Plaats
C
Promotie
D
Personeel
Slide 9 - Quiz
Wanneer een winkel naast goederen ook diensten verkoopt noemen we dat
A
Detailhandel
B
Retail
Slide 10 - Quiz
Binnen de branchegroep detailhandel verkopen winkels dezelfde soort producten
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
Welk product behoort tot het kernassortiment van een drogist?
A
Koffie
B
Snoep
C
Shampoo
D
Telefoonlader
Slide 12 - Quiz
Welke winkel heeft een breed assortiment
A
Bakker
B
Kledingwinkel
C
Warenhuis
D
Juwelier
Slide 13 - Quiz
Bij een smal assortiment verkoop je weinig producten
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quiz
Breed assortiment
Breed assortiment
Slide 15 - Drag question
Breed assortiment
Smal assortiment
Diep assortiment
Ondiep assortiment
Veel verschillende soorten artikelen uit één productgroep
Weinig verschillende soorten artikelen uit één productgroep
Veel verschillende productgroepen
Weinig verschillende productgroepen
Slide 16 - Drag question
Wanneer je veel goederen op voorraad hebt dan spreken we van een...
A
Lang assortiment
B
Kort assortiment
C
Hoog assortiment
D
Laag assortiment
Slide 17 - Quiz
Een speciaalzaak heeft vaak een ...
A
Breed en diep assortiment
B
Smal en diep assortiment
C
Breed en ondiep assortiment
D
Smal en ondiep assortiment
Slide 18 - Quiz
Wanneer je tegen een klant zegt dat het product niet meer op voorraad is. Dan spreken we van ...
A
Praktische artikelkennis
B
Commerciële artikelkennis
C
Technische artikelkennis
D
Inhoudelijke artikelkennis
Slide 19 - Quiz
Wanneer je tegen een klant zegt dat de telefoon een telefoon een accuduur heeft van 20 uur, dan spreken we van?
A
Praktische artikelkennis
B
Commerciële artikelkennis
C
Technische artikelkennis
D
Inhoudelijke artikelkennis
Slide 20 - Quiz
Wat is een impuls artikel
A
Een artikel wat je elke week weer nodig hebt
B
Een artikel die maar korte tijd populair is
C
Een artikel die je maar een keer kunt gebruiken
D
Een artikel wat je niet van plan was te kopen
Slide 21 - Quiz
Een bakker die ook groentes gaat verkopen. Onder wat voor soort assortiment vallen de groentes dan
A
Kern assortiment
B
Rand assortiment
C
Follow up assortiment
D
Concurrerend assortiment
Slide 22 - Quiz
Een lader voor een telefoon is een voorbeeld van een ...
A
Follow up artikel
B
Complementair artikel
C
Rage artikel
D
Impuls artikel
Slide 23 - Quiz
Welk BTW tarief zit er op boeken
A
0%
B
9%
C
21%
D
25%
Slide 24 - Quiz
Bij een slechte oogst dan ..
A
Daalt het aanbod
Daalt de prijs
B
Daalt het aanbod
Stijgt de prijs
C
Daalt de vraag
Stijgt de prijs
D
Stijgt het vraag
Stijgt de prijs
Slide 25 - Quiz
Wat is een ander woord voor consumentenprijs
A
Netto verkoopprijs
B
Inkoopprijs incl. btw
C
Verkoopprijs incl. btw
D
Netto inkoopprijs
Slide 26 - Quiz
Hoe bereken je de omzet?
A
Afzet + prijs
B
Afzet - prijs
C
Afzet : prijs
D
Afzet x prijs
Slide 27 - Quiz
Als de consumentenprijs € 242,- Het BTW percentage is 21% Hoeveel BTW zit er op dit artikel
Slide 28 - Open question
Uit welke 3 onderdelen bestaat de omzet?
A
Inkoopwaarde brutowinst en nettowinst
B
Inkoopwaarde bedrijfskosten en nettowinst
C
Brutowinst Bedrijfskosten en nettowinst
D
Inkoopwaarde Brutowinst en Bedrijfskosten
Slide 29 - Quiz
De inkoopprijs is € 7,- en de verkoopprijs is € 12,- De afzet is 200 stuks. Hoeveel is de brutowinst
Slide 30 - Open question
Je hebt de volgende indexcijfers. 2020 - 95 2021 - 100 2022 - 106 2023 - 110 In welk jaar steeg de prijs het meeste?
A
2020
B
2021
C
2022
D
2023
Slide 31 - Quiz
Je hebt de volgende indexcijfers. 2020 - 95 2021 - 100 2022 - 106 2023 - 110 Welk jaar is het basisjaar
A
2020
B
2021
C
2022
D
2023
Slide 32 - Quiz
Als de nettoverkoopprijs is € 22,- Het BTW percentage is 9% Hoeveel is de consumentenprijs?
Slide 33 - Open question
Een winkel kiest ervoor om alleen online zijn producten te verkopen. Over welke P hebben wij het dan?
A
Plaats
B
Product
C
Promotie
D
Prijs
Slide 34 - Quiz
Wat is een ander woord voor routing?
A
Artikelpresentatie
B
Eyecatcher
C
Plattegrond
D
Looprichting
Slide 35 - Quiz
Er staan 4 flessen Pepsi Max naast elkaar. Hoe noemen we dat?
A
Een brandpunt van 4
B
Een facing van 4
C
Een eyecatcher van 4
D
Een routing van 4
Slide 36 - Quiz
Wanneer je de oude producten vooraan zet spreken we van de volgende vorm van artikelpresentatie: