villangues 2023-2024

Villangues 
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Villangues 

Slide 1 - Slide

Villangues 
Ga zitten volgens de gemaakte groepen. Met deze groep ga jij de gesprekken voorbereiden en het uitvoeren in Namen. 
  • In elke les gaan we oefenen met een 'situatie' (in totaal 5 situaties). Je gaat in de les oefenen, voorbereiden, maar ook thuis.
  • De gesprekken bereid je schriftelijk voor, daarna gaan jullie samen oefenen met de uitvoering.
 

Slide 2 - Slide

Villangues : taalstad in België (Namur = Namen) 
  • Er zijn groepen van drie/vier gevormd. 
  • Ieder groepje krijgt een plattegrond en een tijdsplanning.
  • Je loopt door de stad en steeds kom je in andere situatie (in totaal 5).
      We noemen dat de carrousel. In deze situaties spreek je Frans. 
  • De carrousel duurt iets langer dan drie uur.
  • Daarnaast voeren jullie nog een andere taalopdracht uit. 
  • Elke opdracht duurt een kwartier.
  • De beoordeling komt in jullie paspoort.

Slide 3 - Slide

De situaties 
  1.  Gesprek in een café:  over je eigen leven, school, familie en vrienden.
  2.  Interview: met vragen naar keuze. Denk eraan dat jullie kunnen dezelfde vraag teruggespeeld krijgen en dat je dus ook zelf kunt antwoorden.
  3.  Gesprek met een reiziger: over de reis, de stad en het land.
  4.  Toerisme: jullie hebben vooraf een brochure over een stad naar keuze gemaakt en beantwoorden ter plekke vragen daarover.
  5.  Broodje kopen bij de bakker  of ansichtkaart met postzegel.
  6.  Mission Impossible: tien uitdagende opdrachten die wat ‘taal lef' vragen.

Slide 4 - Slide

Planning 
  • Week 6:  jezelf voorstellen en vertellen over familie/vrienden/school.
  • Week 7:  brochure maken voor gesprek met een reiziger en toerisme
  • Week 8: voorjaarsvakantie.
  • week 9: interview voorbereiden, broodje kopen bij de bakker / ansicht kaart kopen + herhalen wat je hebt voorbereid
  • Week 10: een les alles herhalen +  Mission impossible: wat kun je vragen
      aan vreemden?

  • week 11: 11 maart toets + 13 maart naar Namen

Slide 5 - Slide

oefenen
Je oefent met:
- oefenboekje 
- be.villangues.eu ( http://be.villangues.eu), toegangscode : Viveleslangues
- elkaar: bereid de gesprekken schriftelijk voor en oefen de gesprekken met
   elkaar in het Frans: 2 personen oefenen, de 3e beoordeelt (let op de Franse
    zinsconstructie, juiste woorden en uitspraak), daarna wissel je van rol. 

- Je leert de basiszinnen/phrases-clés uit je hoofd. Zorg dat je ze kunt
   aanpassen aan jouw situatie.


Slide 6 - Slide

Gesprek in een café 
Je wilt iets drinken en gaat een café binnen. Je raakt in gesprek met een jonge man/vrouw die daar zit. Je stelt je voor en praat over je dagelijks leven: school, familie, hobby's , vrienden... et cetera ( boekje page 40).
Samen oefenen met het gesprek (vragen / antwoorden).

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Voorbeeld vragen die je kunt krijgen :
Beantwoord de vragen in het Frans en oefen.
Jezelf voorstellen, familie , vrienden
  1. Présente-toi ?  Comment tu t'appelles.
    Tu as quel âge ? Tu habites où ?
  2. Ton anniversaire c'est quand ? 
  3. Parle-moi de ta famille : tes parents, tes frères / soeurs , ils ont quel âge ?
  4.  Il est comment ton frère / ta soeur ?
  5. Qu'est- ce que tu fais avec tes ami(e)s après l'école ? (tv-programma's of computer, ...)
  6. Qu'est- ce que ton père / ta mère fait comme métier? 
School: 
  1. Tu es en quelle classe ?
  2. Comment s'appelle ton collège ? 
  3. Comment est- ce que tu vas au collège ? En vélo ou à pied ? 
  4. Qu'est- ce que tu aimes comme matière ? Pourquoi ?
  5. Qu'est- ce que tu n'aimes pas comme matière ? Pourquoi ?
  6. Qu'est- ce que tu aimes faire plus tard ? 
  7. Quelles sont les matières nécessaires pour faire ce métier ?
  8. Tu es fort(e) en quelle matière ?

Slide 9 - Slide

Hobby's / vrije tijd: 

  1. En dehors de l'école, tu fais un sport ?
  2. Tu t'entraînes combien de fois par
    semaine ?
  3. Tu aimes la musique ?
  4. Tu joues d'un instrument ?
Thuis:
  1. Parle-moi de ta maison (grande / petite /
    combien de chambres...etc: )
  2. Parle-moi de ta chambre (grande / petite / belle, qu'est-ce que tu as dans ta chambre)

Slide 10 - Slide

Interview
Dit kun je thuis voorbereiden. Je mag vragen wat je wilt, maar er is één heel belangrijke voorwaarde: op elk antwoord dat je krijgt moet je ingaan en er op doorvragen.
Je mag dus niet alleen maar je vragen stellen en de antwoorden opschrijven. Het interview moet vijf minuten per persoon duren.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Ontmoeting met een reiziger
 In het de stationshal, op het perron of bij de Metro-ingang ontmoet je een reiziger. Je voert daar een gesprek over wat de reiziger daar komt doen, waar hij vandaan komt, waar hij naartoe gaat en wat hij daar gaat doen. De reiziger zal ook graag van jou weten wat je komt doen, wat je dagelijkse ritten zijn, waar je graag in vakantie gaat of wat jouw droombestemming is.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Vragen die je kunt stellen/beantwoorden:
A
  1. Begroet en vraag of je bij hem/haar mag zitten;
  2. Vraag hoe het is om in België te wonen;
  3. Vraag of hij/zij Nederlands spreekt en waarom wel/niet;
  4. Vertel iets over je eigen woonplaats (noem minstens drie dingen);



  5. Vraag waar hij/zij naartoe gaat;
  6. Vertel wat je daar wel/niet al van weet.

A
  1. Bonjour, cette place est libre ? /  Puis-je / Je peux m'asseoir à côté de vous / toi ?
  2. Vivre / habiter en Belgique c'est comment?

  3. Vous parlez néerlandais ? Pourquoi (pas) ?

  4. J'habite à ... C'est un ville / village aux Pays-Bas. C'est dans le centre du pays / des Pays-Bas. / J'habite à la campagne / dans un quartier calme. À Dronten il y a une piscine / un théâtre / un terrain de foot / ...
  5.  Vous allez où ?
  6. Ah, je connais ... / je ne connais pas ,,,

Slide 15 - Slide

Vragen die je kunt stellen/beantwoorden:
B
  1. Begroet en vraag waar hij/zij naartoe gaat;
  2. Vraag hoe hij/zij daar komt;
  3. Zeg dat je zelf met de bus bent gekomen;

  4. Vertel dat je thuis altijd met de fiets/bus/
    auto/
    trein/lopend/brommer naar school gaat;
  5. Vertel hoeveel tijd dat kost;
  6. Vertel hoe vroeg je moet opstaan.


B
  1. Bonjour, vous allez où ?
  2. Comment vous allez là-bas ?
  3. Je suis venu(e) ici en bus (avec mon collège).
  4. Je vais toujours à vélo / en bus /
    en voiture / en train / à pied / en mobilette  au collège.
  5. Ça prend ... minutes pour arriver au colège.
  6. Je me lève à ... heures.

Slide 16 - Slide

Vragen die je kunt stellen/beantwoorden:
C
  1. Begroet en vraag waar hij/zij woont;
  2. Vraag of hij/zij dichtbij woont en of hij nog bij zijn/haar ouders woont;
  3. Vertel iets over je eigen huis (groot/klein, eigen kamer, tuin, ligging buiten of in stad/dorp;

  4. Vraag waar hij/zij naar toe gaat;
  5. Vraag waarom dat het reisdoel is;
  6. Vertel waarom je zelf hiernaartoe bent gekomen.minstens drie dingen);


  1. Bonjour, vous habitez où ?
  2. Vous habitez près d'ici ? Vous habitez chez vos parents ?
  3. Ma maison est grande / petite ...
    Nous avons un jardin, ... chambres..., ...
    Ma chambre est grande/petite. J'ai un lit, un bureau, une armoire... J'habite dans une ville / un village / à la campagne.
  4. Vous allez où ?
  5. Pourquoi vous allez là-bas?
  6. Je suis venu(e) ici avec le collège pour le français. On fait un devoir /  un village linguistique.

Slide 17 - Slide

Toerisme
Je bent in een stad en je wilt informatie over een aantal dingen. 
Je maakt een brochure over een stad en daarover krijg je vragen en ga je vertellen. 
Je praat over de verschillen tussen deze stad en Namen of andere steden in België.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Vragen bij toeristeninformatie: 

  1. Bonjour, quel est le -  monument le plus intéressant à ....?
  2. Comment arriver à ....?
  3. C'est ouvert à quelle heure?
  4. Ça coute combien?



  1. Begroet de medewerker en  informeer naar de belangrijkste bezienswaardigheden;
  2. Kies er een uit en vraag hoe je er komt;
  3. Vraag naar de openingstijden;
  4. Vraag wat het kost.

Slide 20 - Slide

Vragen bij gesprek 2 toeristeninformatie

  1. Est-ce qu'il y a des possiblités de faire du Kayak et du canoe? 
  2. Est-ce qu'on peut aller à ..... en transport commun?
  3. Comment je peux acheter un billet d'entrée? Et à quelle heure part le premier autobus?
  4. À quelle heure on peut faire du kayak?
  5. Merci et au revoir.


  1. Begroet de medewerker en informeer naar de mogelijkheid om te kajakken of kanoën;
  2. Vraag of er mogelijkheden zijn om daar met het openbaar vervoer naar toe te gaan.
  3. Vraag of ze je kunnen uitleggen hoe je aan een kaartje komt en hoe laat de eerstvolgende bus gaat;
  4. Vraag wanneer je kunt kajakken;
  5. Bedank en neem afscheid.

Slide 21 - Slide

Broodje of ansichtkaart kopen
Je komt bij de bakker en bestelt hier een broodje of iets anders lekkers.


Je koopt bij het postkantoor of in de winkel een ansichtkaart en een postzegel.

Slide 22 - Slide

Vragen bij de bakker /  winkel: 

  1. Bonjour, je voudrais (un croissant, un pain au chocolat, ... / une carte postale, un timbre)
  2. Ça coute combien ?
  3. Voilà. Merci et au revoir.

Vragen van de winkelmedewerker

Vous désirez ?
Et avec ça / ceci ?
Ça fait ... euros.



  1. Begroet de medewerker en zeg wat je wilt kopen.
  2. Vraag wat het kost.
  3. Betaal en neem afscheid.


Vragen van de winkelmedewerker

Wat wenst u ?
Anders nog iets ?
Dat kost ... euro.

Slide 23 - Slide

Mission Impossible
Je vervult onderweg een aantal 'onmogelijke opdrachten' waarbij je vraagt om een foto, op zoek gaat naar dingen waarvan je zelf een foto maakt, etc.
Hiervoor zul je wat Franse vragen moeten durven stellen.

Slide 24 - Slide

Vragen tijdens de Mission Impossible

  1. Bonjour  (monsieur / madame).
  2. Pourriez-vous m'aider? 
  3. Je cherche ... (une rue ou un bâtiment).
  4. Savez-vous où se trouve ... ?
  5. Voulez-vous répéter, s'il vous plaît? 
  6. Voulez-vous parler plus lentement,
    s'il vous plaît?
  7. Pourriez-vous parler (un peu) plus clairement, s'il vous plaît? 
  8. Pourriez-vous parler (un peu) plus fort, s'il vous plaît? 
  9. Voudriez-vous ... pour moi? 



  1. Dag, hallo (meneer / mevrouw).
  2. Kunt u mij helpen?
  3. Ik zoek ... (een straat of een gebouw).
  4. Weet waar ... is?
  5. Kunt u dat herhalen?
  6.  Wilt u iets langzamer spreken?


  7. Wilt u (iets) duidelijker spreken?


  8.  Wilt u (iets) harder spreken?

  9. Wilt u voor mij ...?

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide