Th 1 Organen & Cellen

Th 1 Organen & Cellen
1 / 15
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Th 1 Organen & Cellen

Slide 1 - Slide

Bs 1 Organismen
Organismen: Alle levende wezens op aarde. Bacteriën, schimmels, planten en dieren. 
Opgebouwd uit 1 of meerdere cellen

Alle organismen vertonen levenskenmerken:
Stofwisseling: ademhalen, voeden & uitscheiden, groeien, ontwikkelen,
reageren op prikkels: bijv. bewegen, 
voortplanten.

Mensen hebben verschillende levensfasen, hierbij vind zowel lichamelijke als geestelijke groei en ontwikkeling plaats.

Slide 2 - Slide

Bs 2 Bouw van een organisme
Orgaan: Een deel van een organisme met één of meerdere functies.
Torso: Borstholte, buikholte, gescheiden door middenrif. In deze holtes vinden verschillende organen.

Ledematen: Armen en benen.
Orgaanstelsels: Groep samen-werkende organen. O.a.:
 
Verteringsstelsel
Beenderenstelsel
Spierstelsel
Bloedvatenstelsel
Ademhalingsstelsel
Zenuwstelsel


Slide 3 - Slide

Organen opgebouwd uit cellen.
Groep cellen met dezelfde vorm en functie = Weefsel.
Bij veel weefsels zit er tussencelstof tussen de cellen, is verschillend per weefsel. 
Bij beenweefsel is de tussencelstof heel hard, en bevat veel kalk.

Slide 4 - Slide

Organisatie niveaus

Je kunt een organisme op verschillende niveaus bestuderen. Op cel niveau, weefsel niveau, orgaan niveau, orgaanstelsel niveau, of organisme niveau.

Alle organisatie niveaus werken met elkaar samen, alleen dan kan een organisme goed functioneren.

Slide 5 - Slide

Bs 3 Cellen van dieren en planten
Celmembraan: dun vlies om de cel heen.

Cytoplasma: stroperige vloeistof in de cel, is water met opgeloste stoffen. Grootste deel van cel.

Celkern: Regelt alles in de cel, bevat ook genetisch materiaal van organisme (DNA)

Kernmembraan: dun vlies om de celkern.



Slide 6 - Slide

Intercellulaire ruimte: gevuld met water of lucht.
Cytoplasma: Stroperige vloeistof, bestaande uit water met eiwitten en veel opgeloste stoffen.
Korrels: in de cel (in het cytoplasma), bladgroenkorrel, kleurstofkorrel, zetmeelkorrel.
Vacuole: blaasje met vocht.
Celkern met kernmembraan.
Celmembraan": ligt om cytoplasma heen.
Celwand: stevig laagje om de cel.

Slide 7 - Slide

Bladgroenkorrels: in groene delen van planten, hier vind fotosynthese om plaats.
Kleurstofkorrels: in bloemen, vruchten met gele, oranje of rode kleur. Zorgen voor kleur in bloemen en vruchten. 
Zetmeelkorrels: kleurloos, hier is zetmeel in opgeslagen. 

Slide 8 - Slide

Bs 4 Chromosomen
Chromosomen: liggen in de celkern, bestaan uit DNA en eiwit.
DNA: Bevat informatie erfelijke eigenschappen. Lange moleculen. Chromosomen zijn daardoor lange dunne ‘draden’. Zijn alleen zichtbaar op het moment dat een cel gaat delen.

Slide 9 - Slide

Cel van mens 46 chromosomen, 23 paar. Dit geld voor elke lichaamscel, bijv. huid-, lever-, spiercellen.
Doordat ze in paren voorkomen, moet het aantal chromosomen ook een even aantal zijn.
In een chromosomenportret komen zijn de paren afgebeeld.
Er is een verschil tussen het portret tussen de man en vrouw…

Slide 10 - Slide

BS 5 Gewone celdeling
Bij groei, ontwikkeling en herstel zijn het vormen van nieuwe cellen noodzakelijk. Dit gebeurt door celdeling.

Celdeling kent drie fases: kerndeling, celdeling daarna plasmagroei.

We beginnen met de moedercel, dan vindt er kerndeling plaats, dan celdeling.

Vervolgens heb je 2 dochtercellen die identiek zijn aan de moedercel, maar nog even groot moet worden. Dit gebeurt door plasmagroei.
 Gewone celdeling noemen we Mitose.
 



Slide 11 - Slide

Spiraliseren: DNA bestaat uit een lange keten. Deze wordt eerst gekopieerd, daarna heel sterk ‘opgerold’.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Bs 6 Reductiedeling (Meiose)
Mensen planten zicht geslachtelijk voort, hiervoor zijn een geslachtscel van de man (zaadcel) en een geslachtscel van de vrouwnodig (eicel).
Deze twee smelten samen tijdens de bevruchting. Na bevruchting moeten er weer 46 chromosomen in de
bevruchte eicel aanwezig zijn.

Geslachtcellen hebben maar 
de helft van het aantal 
chromosomen, namelijk 23. 
Van elk paar chromosomen 1.
 
Om deze cellen te vormen is
reductiedeling/meiose nodig.



Slide 14 - Slide

Er zijn twee soorten geslachtschromosomen: X-chromosoom en het Y-chromosoom.

Meisjes/vrouwen hebben: XX
Jongens/Mannen hebben: XY


Slide 15 - Slide