1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
3. Noteer vier signaalwoorden? Welke verbanden geven deze aan?
4. Welke deelonderwerpen zijn er?
5. Wat betekenen de volgende woorden:
-onrealistisch (alinea 3)
-gevrijwaard (alinea ‘Meiden en jongens’)
-trigger (stukje ‘Leuke buurvrouw)
-huidige (stukje ‘Eetstoornissen’)
-geretoucheerd (stukje ‘Wittere tanden’)
-gemanipuleerde (stukje ‘Wittere tanden’)