This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Unidad 4 ¡Comidas y bebidas!
Slide 1 - Slide
Comida
Slide 2 - Mind map
Het eten
La comida
Het belegde broodje
El bocadillo
De tonijn
El atún
Warm
Caliente
Het vlees
La carne
De ui
La cebolla
De specialiteit
La especialidad
Het ei
El huevo
De serranoham
El jamón serrano
De sla
La lechuga
De aardappel
La patata
De vis (om te eten)
El pescado
De saus
La salsa
De knoflook
El ajo
De tomaat
El tomate
De groente
La verdura
Het ingrediënt
El ingrediente
De salade
La ensalada
Het menu van de dag/het dagmenu
El menú del día
Het brood
El pan
Slide 3 - Slide
quizlet.com
Slide 4 - Link
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
www.profedeele.es
Slide 8 - Link
Ejercicios
Libro de texto pag. 82 ejerdcicio 1
Slide 9 - Slide
Respuestas
Slide 10 - Open question
¿qué lleva?
MI bocadillo lleva jamón y queso
Slide 11 - Slide
LLevar
Unidad 7 (consultar ‘Informatie over eten vragen en geven’)
El gazpacho, ¿qué lleva?
(Pues, lleva) tomate, pepino, ajo, cebolla, agua, aceite, sal, vinagre y pan.
Wat betekent llevar hier?
Bevatten (om te omschrijven wat de ingrediënten zijn van een gerecht.)
Slide 12 - Slide
Informatie over eten vragen en geven
1. ¿La sangría lleva naranja?
Sí, un poco
2. ¿Qué es “merluza?
Un pescado
3.¿La merluza, es carne o pescado?
Pescado
Slide 13 - Slide
A comer
A = gebruik je om aan te geven hoe een gerecht voorbereid is:
Pescado a la plancha (gegrilde vis)
Con= met
De= van
Slide 14 - Slide
Ejercicios
WB: pag. 62 Ejercicio 1 y 2
Slide 15 - Slide
Llevar y ser
Llevar (bevatten; om te vragen welke ingrediënten erin zitten)
La ensalada lleva tomate y huevo.
Ser (zijn; om te vragen wat voor soort drinken/eten het is)
El gazpacho es una sopa fría
Slide 16 - Slide
Libro pag. 86 número 4B
Poner (neerzetten, brengen) traer (brengen)
pongo traigo
pones traes
pone trae
ponemos traemos
ponéis traéis
ponen traen
Slide 17 - Slide
Opdracht A. 5 min.
Bij ‘El bocata’ mag je zelf je broodje samenstellen. Je moet dan wel eerst weten hoe de ingrediënten heten. Hieronder zie je de ingrediënten die ze bij ‘El bocata’ hebben. Verbind het plaatje met de juiste naam.
Slide 18 - Slide
Bij venir, ir, traer en llevar moet je letten op de richting.
venir = komen : van daar naar hier
Maria, ¿Vienes a mi fiesta? = Kom je op mijn feestje?
ir = komen : van hier naar daar
Si, ¡voy con mucho gusto! = Ja, ik kom graag!
traer = meenemen : van daar naar hier
¿Y puedes traer postre? = En kun je een toetje meenemen?
llevar = meenemen : van hier naar daar
Claro, llevo un pastel. = Natuurlijk, ik neem gebak mee.
Slide 19 - Slide
Elige entre llevar y traer
Camarero, ¿Me trae/lleva la carta, por favor?
Tengo que llevar/traer este vestido a la tienda; me queda grande.
A la cena de Marcos podemos traer/llevar una botella de vino.
Marta trae/lleva el pan para la cena de esta noche.
Es recomendable traer/llevar ropa de abrigo a la excursión.