RAVJ 1.7 t/m 1.22

RAVJ 1.7 t/m
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

RAVJ 1.7 t/m

Slide 1 - Slide

Welkom
4 HAVO ECONOMIE  ||  2024-2025

Slide 2 - Slide

Programma
  • Lesdoelen
  • Theorie
  • Aan de slag
  • Terugblik

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les
  • De relatie tussen consumentenvertrouwen, bestedingen en werkloosheid uitleggen. 
  • Kun je de begrippen inflatie, deflatie en koopkracht omschrijven. 
  • Uitleggen waarom deflatie niet goed is voor de economie.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Wat voor invloed heeft dit artikel op het consumentenvertrouwen?

Slide 6 - Open question

Help, er is een nieuw virus in het land. Wat gebeurt er? Kies de juiste volgorde van 3.
1
2
3
Het consumenten vertrouwen daalt. 
De bestedingen stijgen.
De werkloosheid daalt.
De werkloosheid stijgt. 
De bestedingen dalen.
Het consumentenvertrouwen stijgt.

Slide 7 - Drag question

Terugblik
Het consumentenvertrouwen geeft informatie over de verwachtingen van consumenten over de ontwikkeling van de economie

Over het algemeen geldt dan:
Weinig vertrouwen → Geen geld uitgeven
Veel vertrouwen → Geld uitgeven


Slide 8 - Slide

Wat zou jij doen om de werkloosheid te lijf te gaan?

Slide 9 - Open question

Werkloosheid te lijf gaan
Bestedingen moeten gestimuleerd worden. 
Een middel: rente
Gevolg voor sparen en lenen. 
Geldhoeveelheid
De ECB trekt hier aan de touwtjes

Slide 10 - Slide

Geldhoeveelheid
Sterke groei geldhoeveelheid   --> inflatie (stijging prijzen). 

Wat gebeurd er met je koopkracht?

Slide 11 - Slide

Voorbeeld antwoord
Koopkracht betekent hoeveel goederen en diensten je kunt kopen met je inkomen. Inflatie betekent een stijging van het algemeen prijspeil. Inflatie zorgt ervoor dat de (algemene) prijzen van goederen en diensten duurder worden en je minder kunt kopen met je inkomen. Je koopkracht daalt. 

Slide 12 - Slide

De rente wordt verandert door de ECB. Hoe zou de overheid de inflatie kunnen beïnvloeden?

Slide 13 - Open question

De overheid
Bestedingen stimuleren
  • Belastingen verlagen.
  • Uitgaven verhogen.
Wat is het gevolg hiervan voor de financiën van de overheid?

Slide 14 - Slide

Leg uit wat de invloed van deflatie is op je koopkracht.

Slide 15 - Open question

Leg uit wat de overheid kan doen om de inflatie te dempen.

Slide 16 - Open question

Aan de slag
Maken H 1.7 t/m 1.15
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken
Niet af? Huiswerk!


Slide 17 - Slide

Welkom
4 HAVO ECONOMIE  ||  2024-2025

Slide 18 - Slide

Programma
  • Lesdoelen
  • Theorie
  • Aan de slag
  • Terugblik

Slide 19 - Slide

Leg uit wat de overheid kan doen om de inflatie te dempen.

Slide 20 - Open question

Rente is het gaspedaal van de economie
  • Hoge rente?
  • Geld lenen wordt duur
  • Geld op de spaarrekening zetten wordt aantrekkelijk

  • Lage rente?
  • Geld lenen wordt aantrekkelijk
  • Geld op de spaarrekening zetten wordt niet aantrekkelijk

Slide 21 - Slide

Ingrijpen van de overheid
  • Meer wegen etc kunnen aanleggen → meer werkgelegenheid → meer besteden
  • Belastingverlaging → meer geld over → meer vraag naar producten → meer werkgelegenheid → minder werkloosheid

Slide 22 - Slide

Noem 5 dingen die je echt zou willen (zonder beperkingen van geld)

Slide 23 - Open question

Kunnen we alles kopen?
Nee!
De middelen (tijd en geld) zijn beperkt

Slide 24 - Slide

Probleem...
  • We hebben oneindig behoeften en beperkte middelen
  • Middelen: Tijd & Geld
  • Je moet dus keuzes maken!

Slide 25 - Slide

Schaarste
  • De spanning die bestaat tussen oneindige behoeften en beperkte middelen

  • Absolute zin:
  • Een goed is schaars --> er is voedselschaarste bij een hongersnood

  • (Economische) Relatieve zin:
  • Een product is schaars, als er een offer of inspanning geleverd moet worden om het goed te maken




Slide 26 - Slide

Leg uit dat brood een schaars goed is

Slide 27 - Open question

Relatieve zin
Brood is een schaars goed


Waarom?
Een bakker heeft meel, een oven, een gebouw en personeel nodig om het brood te bakken


Slide 28 - Slide

Keuzes maken!
  • Wil ik werken (en 20 euro verdienen) of wil ik leren voor de toets?
  • Wil ik een auto kopen of wil ik op vakantie? (gezinnen)
  • Kiest de gemeente voor een park of voor een flat? (overheid)

  • Opofferingskosten → uitgedrukt in geld

  • Je kunt producten, tijd en geld voor allerlei zaken gebruiken. Middelen zijn alternatief aanwendbaar




Slide 29 - Slide

Aan de slag
Maken t/m 1.22
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken
Niet af? Huiswerk!
Tot 5 minuten voor tijd

Slide 30 - Slide