EE01 - les 3

Nederlandse les - 3
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NT2WOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Nederlandse les - 3

Slide 1 - Slide

Programma
Vocabulaire Hoofdstuk  1 en 2 Herhalen
Vragen maken - stel de vraag aan je buurman
Possessief pronomen
Zelfstudie
Hoofdstuk 2 - tijd 
Hoofdstuk 3 - het café
Grammatica - de zin

Slide 2 - Slide

Start

Vocabulaire - hoofdstuk 1 en 2 
Maak met elk vraagwoord een vraag:
Wie …?
Wat …?
Waarom …?
Wanneer …?
Hoe …?

           

Stel de vraag aan een andere persoon

Slide 3 - Slide

Wie

Wie is ouder dan jij?
Wie is zijn broer? 
Wie is onze docent? 
Wie is zij? 
Wie is dat? 



           

Slide 4 - Slide

Wat

Wat is het huiswerk?
Wat is je telefoonnummer? 
Wat studeer je? 
Wat is je naam? 
Wat is je voorletter? 



           

Slide 5 - Slide

Waarom

Waarom gaan wij naar huis? 
Waarom studeer jij dat? 
Waarom doe je een cursus Nederlands? 
Waarom ben je blij? 
Waarom ben je laat? 


           

Slide 6 - Slide

Wanneer

Wanneer begint de les? 
Wanneer begint de cursus?
Wanneer ben je vrij? 
Wanneer ben je geboren? 
Wanneer ben je met de cursus begonnen? 
Wanneer is zijn verjaardag? 

Slide 7 - Slide

Hoe

Hoe is het met je? 
Hoe heet je moeder? 
Hoe oud is jouw broer? 
Hoe laat is het? 


           

Slide 8 - Slide

2.8 possessief pronomen
Ik
mijn broer
jij
jouw broer
je broer
u
uw broer
hij
zijn broer
zij 
haar broer
wij
ons huis (het)
onze tuin (de)
jullie
jullie vriend
zij
hun huis

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Zelfstudie
Nederlands in Gang:
- hoofdstuk 2, p.32-39
- Oefeningen online
- dialoog hoofdstuk 3 luisteren

Slide 11 - Slide

Cultuur
1. Wat zijn belangrijke (important) feesten in Nederland?
2. Wat zeg je: 
           - op een verjaardag
           - op een begrafenis (funeral)
           - bij ziekte

Slide 12 - Slide

2.9 De klok
Hoe laat is het? 
11.00 - het is 11 uur.
11.15 - het is kwart over 11.
11.30 - het is half 12.
11.45 - het is kwart voor 12. 

Slide 13 - Slide

2.9 dagen/maanden
Hoe laat is het
Hoe laat begint de les?
Hoe laat eindigt de les
Welke dag is het vandaag? 
Welke dag heb je les? 
Welke maand is het
Wanneer ben je jarig? 


 

Het is half 12. 
Om 9.00 uur
Om 11.00 uur. 
Het is maandag. 
Op maandag.
Het is mei. 
In september. 

Slide 14 - Slide

2.9 dagen/maanden
maandag  = vandaag
dinsdag = morgen
woensdag 
donderdag 
vrijdag
zaterdag
zondag = gisteren


 

januari
februari
maart
april 
mei 
juni 

juli
augustus
september
oktober
november
december

Slide 15 - Slide

3.3 bestellen

Mag ik een biertje alsjeblieft? 

Ik wil graag een biertje alsjeblieft. 

Een biertje, alstublieft.
Een biertje, alsjeblieft.

Voor mij graag een biertje.
May I have a beer?

I would like a beer.

A beer, please. 


For me a beer, please.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

3.4 betalen
Natuurlijk! 
Zegt u het maar..

Mogen we bestellen? 
Mogen we betalen? 
Mag ik de rekening? 
Ik wil graag betalen. 

Momentje. 
Of course!
Tell me ... 

Can we order? 
Can we pay? 
Can I have the bill? 
I would like to pay. 

A moment.

Slide 18 - Slide

3.6 De/het = the
Uit je hoofd leren! (app)

90% van de woorden = de
10% van de woorden = het

Plural = de
de man - de mannen
het boek - de boeken   het boekje

Slide 19 - Slide

3.6 een = a 
de auto - een auto
het huis - een huis

de auto's  - auto's
de huizen - huizen

Slide 20 - Slide

2.5 grammatica: de zin 




2 rules:
1. Never seperate subject + verb
2. Verb is always in second spot.

Ik 
ben 
Ruth
Hij 
komt 
uit Yemen.
Wij 
werken 
op maandag in Rotterdam.
De tafel 
staat 
 in de kamer naast de stoel. 

Slide 21 - Slide





2 rules:
1. Never seperate subject + verb
2. Verb is still in second spot.

Nu 
wil 
ik 
een biertje.
Morgen
komt 
hij
niet
Misschien
werkt
zij
vandaag niet. 
Hier
wonen
veel studenten.

Slide 22 - Slide

Zelfstudie
Nederlands in Gang:
- hoofdstuk 3, p.46-53 
- Oefeningen online
- dialoog hoofdstuk 4 luisteren


Slide 23 - Slide