This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
1: welk(e): Quel(le)(s) richt zich naar zelfst.nw m/v/mv
2: wat: qu'est-ce qui (ond) óf qu'est-ce que (lijd vw) óf (à)quoi
3:andere vraagwoorden, combien, quand, qui etc
zelfstandig naamwoord:welk of welke (quel) krijgt een extra e of es als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk (mv) of mannelijk mv is
qu'est-ce qui s'est passé? wat is er gebeurd? wat = ond-qui
qu'est-ce que tu prends? wat neem jij? wat = lijd vw - que
à quoi tu penses? waar denk je aan? = aan wat
quoi? = wat (op zich zelf staand)