3HV Writing P2

3HV Writing P2
some grammar topics to be aware of apart from verbs
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3HV Writing P2
some grammar topics to be aware of apart from verbs

Slide 1 - Slide

Wanneer gebruik je “a”en wanneer “an”.
Example: It is a book and an apple. 

Rule: als het volgende woord begint met een medeklinker of je hoort een medeklinker gebruik je “a”en als het begint met een klinker of het hoort als een klinker gebruik je “an”.
Unit spreek je bijvoorbeeld uit als 'junit' dus dan krijg je a unit en niet an unit.

Slide 2 - Slide

In which sentence are the articles used in the correct way?
A
I ate an sandwich and an orange.
B
I ate an sandwich and a orange.
C
I ate a sandwich and a orange.
D
I ate a sandwich and an orange.

Slide 3 - Quiz

In which sentence are the articles used in the correct way?
A
My sister goes to an university in Scottland.
B
My sister goes to a university in Scottland.

Slide 4 - Quiz

In which sentence are the articles used in the correct way?
A
My nephew goes to a college in South Africa.
B
My nephew goes to an college in South Africa

Slide 5 - Quiz

Gebruik bezit ‘s
Wanneer je wat wil zeggen over iets van een persoon of een huisdier, gebruik je 's
Example: David's fortune is enormous

Eindigt het woord in het meervoud al op een -s dan krijg je alleen een '
Examples: 
My parents' ideas are different than mine. 
The girls’ dressing room.

Wanneer je iets wil zeggen over dingen en plaatsen gebruik je of.
Example: We didn't see the beginning of the film.

Slide 6 - Slide

Which sentence is correct?
A
My dog ate my cats dinner
B
My dog ate my cats' dinner
C
My dog ate my cat's dinner
D
My dog ate my cat dinner

Slide 7 - Quiz

Which sentence is correct?
A
Girls' feet are usually smaller than boy's feet.
B
Girls feet are usually smaller than boy's feet.
C
Girls' feet are usually smaller than boys feet.
D
Girl's feet are usually smaller than boy's feet.

Slide 8 - Quiz

Which sentence is correct?
A
What's the name about this village?
B
What's the name in this village?
C
What's the name of this village?
D
What's the name around this village?

Slide 9 - Quiz

This That These Those (1)
In het Nederlands --> aanwijzende voornaamwoorden. 

Rule this and that:
Dichtbij en enkelvoud = this
Dichtbij en meervoud = these
Veraf en enkelvoud = that
Veraf en meervoud = those

Slide 10 - Slide

This That These Those (2)
Engels: 
this/that bed, these/those beds; this/that chair, these/those chairs. 

Nederlands:
dit/dat bed, deze/die bedden; deze/die stoel, deze/die stoelen. 

Slide 11 - Slide


A
This chair is empty but that chair over there is still free.
B
This chair is empty but those chair over there is still free.
C
This chair is empty but these chair over there is still free.
D
This chair is empty but this chair over there is still free.

Slide 12 - Quiz


A
You can find this books on the table right in front of you.
B
You can find that books on the table right in front of you.
C
You can find those books on the table right in front of you.
D
You can find this books on the table right in front of you.

Slide 13 - Quiz

REGELMATIG MEERVOUD (1)

Normaal krijg het Engelse meervoud een -s achter het enkelvoud. 
1 book - 2 books, 1 photo - 2 photos let op: niet photo’s

Een woord dat eindigt op een sisklank krijgt in het meervoud -es
1 bus - 2 buses

Een woord dat eindigt op -y, krijgt -ies in het meervoud.
1 hobby - 2 hobbies  let op: niet hobby’s
Let op als er voor de -y een a, e, o of u staat, krijgt het woord gewoon een -s
1 eye - 2 eyes

Slide 14 - Slide

REGELMATIG MEERVOUD (2)

Spellingsregels
Als een woord eindigt op een f krijgt het in het meervoud meestal een -ves
1 calf - 2 calves, 1 wolf - 2 wolves

Als een woord eindigt op een o krijgt het in het meervoud meestal een -oes
1 tomato - 2 tomatoes
1 potato - 2 potatoes
Uitzonderingen: photos, pianos, casinos

Slide 15 - Slide

ONREGELMATIG MEERVOUD

Normaal krijg het Engelse meervoud een -s achter het enkelvoud. 
Example: one book, two books
Er zijn sommige zelfstandige naamwoorden die zich niet aan deze regel houden. 
Deze zal je dus uit je hoofd moeten leren. Er is geen regel voor.

1 child - 2 children
1 person - 2 people
1 woman - 2 women
1 man - 2 men
1 mouse - 2 mice
1 sheep - 2 sheep

Slide 16 - Slide

Als je het lastig vindt
Lees de bronkaarten nog eens door in peppels
activiteit 3B writing test

Slide 17 - Slide