Lesson 7 RECAP all grammar

Silent reading



Reading file test is 11 october
timer
10:00
1 / 37
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Silent reading



Reading file test is 11 october
timer
10:00

Slide 1 - Slide

homework check U1 U3

Slide 2 - Slide

Grammar recap
Today: you can listen to more explanation and ask questions

or make the Catch-up U1 and U3 quietly 

Slide 3 - Slide

make catch up Unit 1 and Unit 3
work quietly

help:
1 > checkbook grammar
2> ask neighbour
3> raise your hand and ask the teacher

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

The present simple
When do you use the present simple? 
altijd, nooit, regelmatig
What are the signal words?
always, never,often, usually, regularly, sometimes, hardly ever, every day
How do you make the present simple? 
hele werkwoord zonder "to" . He/ She/ It = +s

"to walk" --> I walk, he walks

Slide 6 - Slide

Bij vragen & negatieve zinnen
Do/Does + stam
+ I play soccer every week 
? Do I play soccer every week?
- I don't play soccer every week

+ She plays soccer every week.
? Does she play soccer every week?
- She doesn't play soccer every week.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

The present continuous
When do you use the present continuous? 
iets is nu aan de gang
What are the signal words?
now, right now, at the moment. WW! (Look! Listen!)
How do you make the present continuous? 
vorm van "to be" + ww-ing

"to walk" --> I am walking, he is walking, they are walking

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

The future: Will/ shall + hele werkwoord 
When do you use will/ shall + hele werkwoord? 
iets wat in de toekomst zal gebeuren, ZONDER PLAN
In vraagzinnen waarin je iets aanbiedt of een voorstel doet, gebruik je altijd shall bij I en we

How do you make it? 
positive: will + hele werkwoord; negatief: won't + hele werkwoord

"to walk" --> I will walk, he will walk, they will walk

Slide 11 - Slide

2 manieren will + hele werkwoord
1. Als je een beslissing neemt (plan maakt) op het moment van spreken.

Bijv. Do you think John is at home? I think I will call him this afternoon. 
         (Op het moment van spreken besluit je om John vanmiddag te gaan bellen)

2. Bij een wens, veronderstelling, belofte, aanbod, verzoek of voorspelling
  
Bijv. He will not be on time, tomorrow                      (= voorspelling)
         Those boxes look heavy, I will help you carry them.    (= aanbod)


Slide 12 - Slide

Hoe zit het nu tussen will en shall?
  • In vragen kun je will of shall gebruiken.
  • Shall gebruik je alleen met I en we. 
  • Shall wordt vooral gebruikt om te vragen naar een mening, bij voorstellen en om iets aan te bieden. 

bijv.  Will you/he/she/it/they do that?
          Shall we/I do that?
          Shall we go out or stay in?  - (je vraagt naar een mening)
          Shall we go shopping this weekend?  - (je doet een voorstel)

Slide 13 - Slide

The future: To be going to + hele werkwoord 
When do you use to be going to + hele werkwoord? 
iets wat zeker in de toekomst zal gebeuren, iets wat iemand van plan is

How do you make it? 
"vorm van to be" (am/is/are)  + "going to" + "ww" 

"to walk" --> I am going to walk, he is going to walk, they are going to walk

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

There are 3 ways to indicate possession in English:

's
'
of

Slide 16 - Slide

's > Is used to indicate possession of ...
  • one person/animal 

  • plurals that do not end in -s
 
  • expressions about time
  • my dad's bicycle./the dog's tail/ the baker's (shop)
  • the children's toys/the men's room

  • today's newspaper/ an hour's walk to school

Slide 17 - Slide

Names/Names ending in -s
The rule is the same for names ending in -s.

That's Sam's Playstation.
James and Joe's friends are Jack and Jill.
Prince Charles's mom is Queen Elizabeth.

Slide 18 - Slide

' is used to indicate possession of plurals ending in -s
  • Meervouden die eindigen op een -s 
The dogs' food.
The boys' bikes were stolen.

Slide 19 - Slide

of > is used to indicate possession of inanimate objects and places
(Dingen, plaatsen of landen)



  • objects



  • geographical locations

The wheel of the car came off./The name of the ship is "The Black Pearl".

The capital of England is London./The centre of Oss is very vibrant. 

Slide 20 - Slide

Grammar: my, mine, of mine

Slide 21 - Slide

Some/any: basisregel
'Some': positieve/bevestigende zinnen
  • I have some money.


'Any': negatieve/ontkennende zinnen en vraagzinnen
  • I don't have any money.
  • Do you have any money?


Slide 22 - Slide

Some/any: uitzonderingen
'Some': als je ergens om vraagt of een aanbod doet en een positief antwoord verwacht
  • Can I have some water, please?
  • Would you like some tea?

'Any': bij 'never', 'hardly', 'without'
  • He never has any time.
  • She passed the test without making any mistakes.

Slide 23 - Slide

Grammar 
present perfect

je gebruikt present perfect wanneer iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer
(= voltooid tegenwoordige tijd)

Slide 24 - Slide

Grammar 
je maakt de present perfect door 
have/has + voltooid deelwoord
(--> regelmatige werkwoorden krijgen -ed onregelmatige werkwoorden hebben eigen vorm)
checkbook p149 

Slide 25 - Slide

Grammar 
je maakt de present perfect door 
have/has + voltooid deelwoord

onregelmatige werkwoorden hebben eigen vorm
checkbook p149 

negatief: Have not / has not + voltooid deelwoord

Slide 26 - Slide

(not do)
She .............. her homework
A
hasn't do
B
hasn't done
C
has done
D
haven't done

Slide 27 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van
"to lie"

Slide 28 - Open question

                          present perfect

Slide 29 - Slide

Present perfect

Slide 30 - Slide

Present Perfect
all actions happened in the past but:
1. when is not important:          I have finished my homework.
2. is still going on:                        I have lived here for 2 years
3. result is important now:       I have lost my key (and can't get in)
4. with words: just, lately, recently and yet. (see FYNE JAS)

Slide 31 - Slide

mnemonic!
fijne jas 
f - for
y - yet
n - never                     + recently
e - ever
j - just
a - already / always
s - since

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Grammar - reflexive pronouns
wederkerende voornaamwoorden

verwijzen terug naar personen,dingen en dieren, leggen extra nadruk. 

Slide 34 - Slide

wederkerend voornaamwoord :
ik
me / mijzelf
myself
jij
je / jezelf
yourself
hij/zij/het
zich
himself/herself/itself
wij
ons
ourselves
jullie
je / jezelf
yourselves
zij
zich
themselves

Slide 35 - Slide

voornaamwoorden

Slide 36 - Slide

tests: 
Cito leestoets in toetsweek - 12 October
Reading file test - 11 October



Chapter 1 &3 - vocabulary, phrases and grammar - 5 October

Slide 37 - Slide