Gentiaan Week 16 2 HAVO

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Magst du...?

Ja, ich mag...

                                                       Nein, mag ich nicht!

• Nudeln
• Rosenkohl
• Zwiebel
• Reis
• Milch
• Äpfel
• RedBull

Wie spät ist es?

8:30

9:45

10:20

13:56

21:15

• Viertel vor / nach ...
  
• halb ...
  
• Fünf vor / nach ...
  

Programm 

Rückblick

Lernziele

Wiederholung

• m / v / o / mv

• stamm + s / stamm+ d/t
  

Aufgaben Schritt 30 + 31

• Schritt 30 Aufgabe 2
  
• Schritt 31 Aufgabe 3 und 4

Rückblick

Was haben wir letztes Mal gemacht?

• Wir haben....... gelernt
  
• Wir haben Aufgabe .... und.... gemacht
  

Lernziele A2

• Ik herken de verschillen tussen de lidwoorden voor m/v/o/mv
• Ik kan werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd

der      /   die     /   das     /     die

... Mann

... Mittwoch

... Stier

... Lehrer

.... Januar

... Frau

... Adresse

... Information

... Bäckerei

.... Polizistin

... Kind

... Mädchen

... Jahr

... Baby

.... Handy

... Kinder

... Mädchen

... Herzen

... Männer

.... Handys

der / die / das?

Rindfleischetikettierungsüberwachungsaufgabenübertragungsgesetz

der / die / das?

Osten

Bäckerei

Freiheit

Montag

Jahr

Kugelschreiber

Flasche

Häuschen

Gespräch

Waar is de pen?

Waar is de tafel?

Hoe heet de leraar?

Waar is het papier?

Waar is de kast?

Hij is hier

De tafel staat links

Hij heet meneer Rik

In de hoek

De kast is rechts in de hoek

Regelmatige werkwoorden: uitgangen

werkwoord: wohnen, stam:wohn

ich wohn e

du wohn st

er/sie es wohn t

wir wohn en

ihr wohn t

sie wohn en

Sie wohn en

Ezelsbruggetje: als je alle uitgangen neemt en hier een woord mee maakt: esttenten. Plak je hier fe voor dan krijg je feesttenten

Regelmatige werkwoorden: uitgangen

	Reisen
ich		e
du		t
er/sie/es		t
wir		en
ihr		t
Sie/sie		en

Regelmatige werkwoorden: uitgangen

	Warten
ich		e
du		e st
er/sie/es		e t
wir		en
ihr		e t
Sie/sie		en

ihr (warten)

1. warten
2. warst
3. wartet
4. waret

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
(reisen) du gern?

1. reisest
2. reist
3. reistest
4. reisen

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Er (reden) immer viel.

1. redest
2. reedt
3. redete
4. redet

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Peter (baden) heute nicht.

1. badt
2. badet
3. badeten
4. baden

Aufgaben 

Schritt 30

• Aufgabe 2
  
• Aufgabe  5 zusammen

Schritt 31

• Aufgabe 1 zusammen
• Aufgabe 2 zusammen
• Aufgabe 3
  
• Aufgabe 4
  

Exitticket

Schrijf in het Duits:

• het is 15.20
• het is kwart voor 9
• het is 4.57

Vertaal:

• de bakkerij
• het westen
• de baby

Verben

• Hij praat veel
• Jij meldt
• Jullie wachten

Je mag de les pas verlaten als je antwoord hebt gegeven op de volgende vragen:

lever je blaadje in voor je het lokaal verlaat

Programm

Rückblick

Lernziele

Logo.de

• Vorkenntnisse 
• Während des Sehens
• Nach dem Sehen

Rückblick

Was habt ihr letztes Mal gelernt?

Lernziele A1

Ik kan informatie halen en begrijpen uit authentieke Duitstalige uitzendingen

Logo

Wir sehen uns gerade eine Sendung von Logo

Vor dem Sehen: 

• welche Themen gibt es heute?

Während des Sehens: 

• was verstehst du inhaltlich?

Nach dem Sehen: 

• was habt ihr gemerkt/gesehen?

10-04-2022

24-04-2022

Logo

Wir sehen uns jetzt die Sendung an

Schreibe in Stichtwörter auf was die siehst

Thema

Stichtwörter

Was hast du gesehen?

Welche Themen hast du gesehen?

Welche Stichwörter hast du aufgeschrieben?

Was hast du dich gemerkt?