H2.4 Cellen

H2.4 CELLEN
blz 110 t/m 112
1 / 18
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H2.4 CELLEN
blz 110 t/m 112

Slide 1 - Slide

Programma
  • leerdoelen 
  • Lezen: blz. 110 t/m 112
  • uitleg 2.4
  • Zelfstandig werken: opdrachten maken en nakijken
  • Huiswerkcheck (maken en leren 2.3 ( en 2.1 en 2.2)

Slide 2 - Slide

2.4 Leerdoelen
  • Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies

  • Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies

Slide 3 - Slide

Programma
  • leerdoelen 

  • Lezen: blz. 110 t/m 112  (denk aan onderstrepen en !!!)

  • uitleg 2.4
  • opdrachten maken en nakijken
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Programma
  • leerdoelen 
  • Lezen: blz. 110 t/m 112  (denk aan onderstrepen en !!!)

  • uitleg 2.4

  • opdrachten maken en nakijken
timer
5:00

Slide 5 - Slide

Dierlijke Cellen

Niet alles kan zomaar door het celmembraan heen (glucose niet, zuurstof wel). Voor sommige stoffen zitten er speciale eiwitten in het celmembraan
Nuttige stoffen worden opgenomen, afvalstoffen kunnen naar buiten

Slide 6 - Slide

Plantaardige 
Cellen

Hebben extra celonderdelen:
  • Vacuole: blaasje gevuld met vocht, opslag van stoffen en stevigheid
  • Plastiden: korrels met speciale functie
    (bladgroenkorrels, kleurstofkorrels, zetmeelkorrels)
  • Celwand: laag om celmembraan, zorgt voor stevigheid. Is eigenlijk geen onderdeel van de cel maar tussencelstof!

Slide 7 - Slide

Plastiden

  • Bladgroenkorrels: in groene delen van plant, fotosynthese
  • Kleurstofkorrels: geven bloemen en vruchten een gele, oranje of rode kleur
  • Zetmeelkorrels: opslag van zetmeel

Korrels kunnen van ene type overgaan in het andere type!

Slide 8 - Slide

Celorganellen
= organen van een cel

Delen van een cel die een eigen functie hebben, noem je celorganellen
Bijvoorbeeld: celkern, vacuole, plastiden

Slide 9 - Slide

Verschil planten en dierlijke cellen

Slide 10 - Slide

Programma
  • leerdoelen 
  • Lezen: blz. 110 t/m 112  (denk aan onderstrepen en !!!)
  • uitleg 2.4

  • opdrachten maken: 1 t/m 7 

  • ben je klaar? nakijken
  • afsluiting: quiz...
timer
10:00

Slide 11 - Slide

2.4 Leerdoelen
  • Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies

  • Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies

Slide 12 - Slide


Wat is waar?
A
Cel 1: Plantaardige cel Cel 2: Dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie cel Cel 2: Dierlijke cel
C
Cel 1: Dierlijke cel Cel 2: Plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmel cel Cel 2: Plantaardige cel

Slide 13 - Quiz

Deze cel heeft een celkern en een celwand. Wat voor cel kan het zijn?
A
dierlijke cel
B
plantaardige cel
C
prokaryote cel
D
virus cel

Slide 14 - Quiz

Welke cel heeft cytoplasma?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Plantaardige en dierlijke cellen
D
Geen van beiden

Slide 15 - Quiz

Welke cel heeft bladgroenkorrels?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Plantaardige en dierlijke cellen
D
Schimmelcel

Slide 16 - Quiz

Als een tomaat rijpt gebeurt er iets met de kleur, hij gaat namelijk van een groene naar een rode kleur.
Een type plastide verandert in een andere type plastide.

Welk plastide was er eerst, en ik welke plastide veranderde deze?
A
Van zetmeelkorrel naar kleurstofkorrel
B
Van kleurstofkorrel naar bladgroenkorrel
C
Van bladgroenkorrel naar kleurstofkorrel
D
Van bladgroenkorrel naar zetmeelkorrel

Slide 17 - Quiz

Deze plastiden maken zuurstof
A
zetmeelkorrels
B
bladgroenkorrels
C
huidmondjes
D
kleurstofkorrels

Slide 18 - Quiz