U5) All, every, & each

English (unit 5 - lesson 5) 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

English (unit 5 - lesson 5) 

Slide 1 - Slide

Lessongoal:
  • Ik weet het verschil tussen all/every/each en kan deze goed toepassen.

Slide 2 - Slide

ALL 
alle / allemaal  = (een hele groep)

All children love french fries
He ate all the cookies

Let op:
Na all komt altijd een woord in het meervoud

Slide 3 - Slide

EVERY
elke / iedere
(onderdelen die samen een groep vormen, geen uitzonderingen)

Every shop in town was closed.
I love every chocolate flavour!

Let op:
Na every komt altijd een woord in het enkelvoud




Slide 4 - Slide

EACH
elke / iedere = (afzonderlijk/los van elkaar)

  • These t-shirts cost $7 each.
  • Each child gets a cookie.
  • I love each of my parents equally.

Let op:
Als er een woord na each komt, is dat in het enkelvoud

Slide 5 - Slide

All, every, each

Slide 6 - Slide

Quiz time!
Quiz time!

Slide 7 - Slide

My brother and sister have one child ___.
A
all
B
every
C
each

Slide 8 - Quiz

___ season has its own charms.
A
all
B
every
C
each

Slide 9 - Quiz

___ people are equal.
A
all
B
every
C
each

Slide 10 - Quiz

Today, it rained ... day.
(each, all, every)

Slide 11 - Open question

I've read ___ card they've sent me. (each, all, every)

Slide 12 - Open question

write a sentence with all, each or every

Slide 13 - Open question

Beschrijf in je eigen woorden het verschil tussen all, every, each.

Slide 14 - Open question

Ik weet het verschil tussen
all/every/each.
Ja dat weet ik.
Een beetje. Ik snap sommige dingen nog niet helemaal.
Nee ik snap het helemaal niet.

Slide 15 - Poll