Present Simple les 1

Present Simple
1 / 23
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Present Simple

Slide 1 - Slide

Vandaag leer je...
- Verschillen te herkennen  in de manier waarop je in andere talen feiten en gewoonten beschrijft.
- De vorm en het gebruik van de Present Simple herkennen en toe te passen in een zin. 

Slide 2 - Slide

Schrijf 3 zinnen over jezelf op je wisbordje:

-Gewoonten
- Tradities
- Eigenschappen

Slide 3 - Slide

Schrijf op in zo veel mogelijk talen:
Ik loop elke dag naar school.
Hij loopt elke dag naar school
Wij lopen elke dag naar school

Slide 4 - Open question

Wat valt je op?
Think-Pair-Share

Slide 5 - Open question

En nu in het Engels!
Voor het beschrijven van feiten en gewoonten in de tegenwoordige tijd gebruik je de Present Simple.  

Slide 6 - Slide

Kijk naar de vormen. Welke is de Present Simple?
Schrijf het nummer op. 
1. We have been walking to school ever since our car broke down. 
2. He walks to school every day.
3. Peter and Jane walked to school.
4. I phone my mother every night.
5. Mr Brown had eaten fries before soccer.
6. We will go to Spain on holiday next year. 
7. I never leave my phone under my pillow at night. 
8. We are going home now. It is getting late. 
9. My sister has lived in The Hague all her life. 
10. Marianne and Jane always hang out at the playground after school. 


Slide 7 - Slide

Hoe wist je wat de Present Simple was?

Slide 8 - Open question

Kijk naar de voorbeelden. Kan je de regels bedenken over hoe je de Present Simple schrijft? Overleg met je groepje en schrijf de regel op een post-it. 

Slide 9 - Slide

What do you notice?
We walk to school every day.
He boxes in a competition.
I always have cereal for breakfast.
Mary plays soccer every afternoon.
The ubereats driver carries all the food up the stairs. 
She washes her hands before dinner.
They like bananas.
It rains a lot in Scotland.
Stuart watches a lot of Netflix after school. 
My mother always kisses and cuddles me before I go to sleep.


Slide 10 - Slide

Present simple
I walk
you walk
he/she/it walks
we walk
they walk

Regel: 
I, you, we, they - stam werkwoord
he, she, it - stam werkwoord + s

Slide 11 - Slide

Speciale spellingsregels
Eindigt een werkwoord op een -y, dan schrijf je bij de he/she/it vorm -ies.
Bijvoorbeeld: He hurries to school, she carries her luggage.

Let op! Eindigt een werkwoord op -ay, -oy of uy, dan schrijf je bij de he/she/it vorm alleen een -s
Bijvoorbeeld: He plays the piano. She buys groceries at the AH. 

Slide 12 - Slide

Speciale spellingsregels
Eindigt een werkwoord op een -o, dan schrijf je bij de he/she/it vorm -es
Bijvoorbeeld: He goes to school


Slide 13 - Slide

Speciale spellingsregels
Eindigt een werkwoord op een -s, -ch, -sh, of -x, dan schrijf je bij de he/she/it vorm -es.
Bijvoorbeeld: She kisses her boyfriend, Peter watches Neflix, Mary washes her hands, Elisa boxes in the boxing ring. 


Slide 14 - Slide

To be

I am
You are
he/she/it is
we are
they are
Have

I have
you have
he/she/it has
we have
they have

Slide 15 - Slide

Kijk naar je wisbordje
1. Geef je bordje aan een klasgenoot.
Je klasgenoot vertelt aan een andere klasgenoot wat je hebt geschreven in de he/she vorm. 
Let op het gebruik van de -s!
voorbeeld: Janneke goes to bed at 10 'o clock every night. 

Slide 16 - Slide

Aan het werk!
Schrijf de zinnen over in je schrift met de juiste vorm van de present simple. 

(Ja, de hele zin!)

Slide 17 - Slide

1. I usually _______ (go) to school by bus.
2. They _________ (visit) us often.
3. You _________ (play) basketball once a week.
4. Tom _________ (work) every day.
5. He always _________ (tell) us funny stories.
6. She never ___________ (help) me with that!
7. Martha and Kevin ___________ (swim) twice a week.
8. In this club people usually _________ (dance) a lot.
9. Linda _________ (take care) of her sister.
10. John rarely __________ (leave) the country.
11. We __________ (live) in the city most of the year.
12. Lorie _____________  (travel) to Paris every Sunday.
13. I _______________ (bake) cookies twice a month.
14. You always ________________ (teach) me new things.
15. She _______________ (help) the kids of the neighbourhood.

Slide 18 - Slide

Nakijken
Vergelijk je zinnen met die van je klasgenoot.

Zijn er verschillen? 
Wat is het goede antwoord? 
Waarom? 

Slide 19 - Slide

Schrijf zinnen in de present simple in je schrift. Gebruik de volgende onderwerpen:
1. My brother and I .........
2. Aunt Ruth ...........
3. My grandfather and grandmother ..............
4. I ....................

Slide 20 - Slide

Wat heb je geleerd? Wat was nieuw?

Slide 21 - Open question

Waar denk je dat de volgende les over zal gaan?

Slide 22 - Open question

Huiswerk
Maak de online oefeningen 1 tot en met 4. 
Het is heel belangrijk dat je voor volgende les foutloos een mededelende zin in de Present Simple kan schrijven!

De link staat ook op Magister. 

Slide 23 - Slide