This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
H4 Conflicten
Slide 1 - Slide
Wat hoort bij wat?
Internationaal conflict
Burgeroorlog
Geïnternationaliseerd conflict
Amerika valt Noord-Korea aan
IS is actief in Irak en Syrië
In Libië probeert men de regering om te leggen
Rusland verovert een deel van Georgië
In Colombia schiet het leger op demonstranten
De Mexicaanse drugsoorlog leidt tot spanningen in Texas
Oorlog in een buurland heeft invloed over de grens. Hier zijn dan ook meerdere landen bij betrokken.
Oorlog binnen één land, soms ook tegen de regering.
Oorlogen tussen landen. Soms twee, soms wat meer. Regering tegen regering!
Slide 2 - Drag question
Regionalisme
Separatisme
Nationalisme
Slide 3 - Drag question
Staat en territorium vallen samen
In de staat leeft een minderheid met een eigen territorium
In verschillende staten woont een minderheid met banden met een andere staat. De minderheid woont verspreid in de staten.
Het territorium van het volk is groter dan de staat.
Het territorium valt in meerdere staten. In elke staat is het volk een minderheid.
Slide 4 - Drag question
Sociale gevolgen
Demografische gevolgen
Economische gevolgen
Mensenlevens
Babyboom na conflict
Gewond
Akkers onbewerkt
Onveilig
Infrastructuur vernield
Armoede
Vluchtelingen
Genocide
Slide 5 - Drag question
Wat is een demografische gevolg van een conflict?
A
Er komt onvoldoende eten van het land
B
Buitenlandse bedrijven investeren niet.
C
Er heerst een grote sociale ongelijkheid
D
Jongeren gaan weg, ouderen blijven achter
Slide 6 - Quiz
Een volk kenmerkt zich door:
A
Hetzelfde territorium te bewonen
B
Binnen één staat te bestaan
C
Dezelfde taal, godsdienst en geschiedenis
D
Een nationalistisch karakter
Slide 7 - Quiz
communistische planeconomie
vrijemarkteconomie
dictatuur
democratie
Slide 8 - Drag question
Een economisch gevolg van een gewapend conflict is een babyboom.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Iemand is ontheemd wanneer ...
A
hij/zij het eigen land uitvlucht
B
hij/zij in een ander land asiel aanvraagt
C
hij/zij uit eigen regio vlucht, maar in hetzelfde land blijft
D
hij/zij is overleden door een conflict in de regio
Slide 10 - Quiz
1) Aan de leeftijdsopbouw van een land kan je zien of er genocide en/of ander conflict heeft plaatsgevonden 2) Met behulp van de leeftijdsopbouw van een land kan je voorspellen of er een conflict kan ontstaan
A
Stelling 1 is juist
Stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist
Stelling 2 is juist
C
Stelling 1 is juist
Stelling 2 is juist
D
Stelling 1 is onjuist
Stelling 2 is onjuist
Slide 11 - Quiz
In welke gebieden in Europa is na WO2 een gewapend conflict geweest?
A
Baskenland, Noord-Ierland en voormalig Joegoslavië
B
Baskenland, Noord-Ierland en België
C
Noord-Ierland, voormalig Joegoslavië en Afghanistan
D
Voormalig Joegoslavië, Italië en Noord-Ierland
Slide 12 - Quiz
Waarom vindt Rusland dat het westen de veroorzaker is van de oorlog met Oekraïne?
A
Omdat het westen wapens levert aan Oekraïne
B
Omdat het westen vluchtelingen opvangt uit Oekraïne
C
Omdat Russische minderheden in EU-landen onderdrukt werden
D
Omdat het westen voormalige Oostbloklanden lid heeft laten worden van de NAVO
Slide 13 - Quiz
Bekijk GB 267E. Waarom is het in westerse ogen verkeerd dat een Afrikaans land zijn eigen rechtbank gebruikt in plaats van het Internationaal Strafhof?
Slide 14 - Open question
Waarom doen de VS, China en Rusland niet mee aan het Internationaal Strafhof?
Slide 15 - Open question
De tactiek van de verschroeide aarde leidde in de Tachtigjarige Oorlog tot grote hongersnood op het platteland van Brabant en Limburg. Wat is de tactiek van de verschroeide aarde?
Slide 16 - Open question
Op welke drie manieren is Nederland tegenwoordig betrokken bij conflicten in de wereld?
Slide 17 - Open question
Hoe voorkomt Nederland dat hun wapenverkoop de vrede bedreigt?