Taal en woordenschat - nieuwe woorden 2

Woordenschat
  • Vandaag 1C of morgen 1D is de SO
  • Jullie hebben de woordenlijsten met betekenis van H1 t/m 6 inmiddels geleerd hoop ik....:-)
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woordenschat
  • Vandaag 1C of morgen 1D is de SO
  • Jullie hebben de woordenlijsten met betekenis van H1 t/m 6 inmiddels geleerd hoop ik....:-)

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Doelen van de les bespreken
  • Herhaling vorige les
  • Uitleg tegenstelling
  • Kahoot maken
  • Keuze: elkaar overhoren voor de SO of met boekverslag aan de slag

Slide 2 - Slide

Doelen van de les

  • Na deze les weet je wat een tegenstelling is. 


Slide 3 - Slide

Herhaling vorige les
  • Hoe kun je ook alweer de betekenis van een nieuw woord vinden?
  • Wat is een synoniem?
  • Wat is de letterlijke en figuurlijke betekenis?

Slide 4 - Slide

Een omschrijving zoeken
Als je niet weet wat een woord betekent, dan kun je naar een omschrijving in de tekst zoeken. 
De omschrijving staat vaak:
  • tussen komma's
  • in de volgende zin
  • in de vorige zin



Slide 5 - Slide

Een tegenstelling zoeken
Je kunt de betekenis van een onbekend woord soms begrijpen doordat er in de tekst een tegenstelling van dat woord staat. 

Wat is een tegenstelling?



    Slide 6 - Slide

    Een tegenstelling 
    Toms ouders sliepen in een riante caravan, maar hij lag zelf in een klein tentje.

    Riant is een tegenstelling van klein. Riant betekent dus groot

    Let bij het zoeken van een tegenstelling op deze signaalwoorden: maar, anderszijds, daarentegen, echter, evenwel, hoewel, aan de andere kant. 

    Hardlopen is een goedkope sport. Paardrijden daarentegen is een dure sport. 

    Slide 7 - Slide

    Kahoot quiz

    Slide 8 - Slide

    Lesdoelen checken
    • Wat is een tegenstelling?

    Slide 9 - Slide

    Keuze
    • Je gaat nog even aan de slag met je boekverslag, of
    • Je gaat oefenen voor de toets (zachtjes pratend). 

    Slide 10 - Slide