This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Lesdoelen
- Je leert over tekstverbanden en signaalwoorden
Slide 1 - Slide
Lesprogramma
- Terugblik en huiswerk (10 min)
- Zelfstandig werken (20 min)
- Afsluiting (5 min)
Slide 2 - Slide
Terugblik
Tekstverbanden: opsommend, tijdsvolgorde en tegenstellend
Signaalwoorden
Slide 3 - Slide
Wat is een tekstverband?
A
Je verbindt twee teksten met elkaar
B
Je geeft het verband tussen inleiding en slot aan
C
Je geeft aan wat het belangrijkste in een tekst is
D
Je verbindt zinnen en alinea's met elkaar
Slide 4 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden voor een opsomming?
A
ten eerste, ten tweede, ook, ten slotte, verder
B
maar, echter, toch, enerzijds, hoewel
C
voordat, eerst, vroeger, intussen, tijdens
D
dus, daardoor, hieruit volgt, kortom
Slide 5 - Quiz
De andere beperking is dat Google eigenaar blijft.
A
tijdsvolgorde
B
opsommend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
Slide 6 - Quiz
Toen ik jong was, speelde ik met hoepels.
A
tijdsvolgorde
B
opsommend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
Slide 7 - Quiz
Wat is GEEN signaalwoord van een tegenstellend tekstverband?
A
echter
B
toch
C
daarentegen
D
want
Slide 8 - Quiz
Welke van de onderstaande teksten heeft een tegenstellend tekstverband?
A
Hoewel hij arm is, leidt hij een heel gelukkig leven.
B
We hebben Dylan gekozen vanwege zijn creativiteit. Daarnaast heeft hij veel ervaring.
C
De stichting Wakker Dier komt op voor de dieren. Door middel van reclamespotjes op de televisie
vraagt die club aandacht voor het ellendige leven van kippen en varkens in de bio-industrie.
D
Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film.
Slide 9 - Quiz
Wat is een opsomming?
A
Voordat ik naar school ga, eet ik een boterham.
B
En daarom ga ik naar school.
C
Ik leer Nederlands en Wiskunde en ook Engels.
D
Vroeger lette ik nooit op in de les.
Slide 10 - Quiz
Welk tekstverband hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
A
terwijl
B
daarnaast
C
toch
D
mits
Slide 11 - Quiz
Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend
Slide 12 - Quiz
Welk tekstverband hoort bij het signaalwoord 'bovendien'?