Voegwoorden en betekenis B1

Voegwoorden
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Voegwoorden

Slide 1 - Slide

Voegwoorden met een reden, oorzaak, gevolg
Hij durft niet naar buiten, want hij is bang voor onweer. 
Ik werk vandaag, zodat ik morgen vrij ben. 
Ik eet een boterham, omdat ik honger heb.
Mijn bril is stuk, doordat hij viel.


Slide 2 - Slide

Voegwoorden voorwaarde
Als/Indien je je huiswerk maakt, mag je meedoen met de les. 

Zij gaat altijd op de fiets naar haar werk, tenzij het glad is. 

Je mag in de les komen, mits je houding goed is.


Slide 3 - Slide

Voegwoorden tegenstelling
Hoewel ze veel eet, blijft ze slank.
Hoewel ze tijdens de ramadan minder eten, komen ze aan.  

Ze houdt van pizza, maar niet van patat. 
Ik vind de groep leuk, maar er zitten ook vervelende cursisten in. 

Slide 4 - Slide

Voegwoorden conclusie

Timor moet naar de tandarts, dus hij is later op school. 
Timor moet naar de tandarts, dus is hij later op school. 

Slide 5 - Slide

voegwoorden tijd
toen, als, sinds, terwijl, zodra

Slide 6 - Slide

toen
De fysiotherapeut ging aan de slag, toen zijn patiënt binnenkwam.
Toen het examen voorbij was, waren alle studenten ontspannen.

Slide 7 - Slide

als
De fysiotherapeut gaat aan de slag, als zijn patiënt binnenkomt.
Alle studenten zijn ontspannen, als het examen voorbij is.

Slide 8 - Slide

terwijl
Mirjam vertelt een verhaal, terwijl wij aan het eten zijn.
Terwijl wij aan het eten zijn, vertelt Mirjam een verhaal.

Slide 9 - Slide

sinds
Ik ga elke week naar de sportschool, sinds ik in Nederland ben.
Sinds ik in Nederland ben, ga ik elke week naar de sportschool.

Slide 10 - Slide

zodra
Wij ruimen de tafel af, zodra we klaar zijn met eten.
Zodra we klaar zijn met eten, ruimen we de tafel af.

Slide 11 - Slide

__________ we weg wilden gaan, ging de telefoon.
A
toen
B
als
C
sinds
D
zodra

Slide 12 - Quiz

_________ de jongen een sandwich eet, kijkt hij naar filmpjes op Tiktok.
A
toen
B
als
C
sinds
D
terwijl

Slide 13 - Quiz

________ ik geld heb, koop ik een e-bike.
A
toen
B
terwijl
C
sinds
D
zodra

Slide 14 - Quiz

_______ hij beter zijn best ging doen, werden zijn resultaten veel beter.
A
toen
B
als
C
sinds
D
terwijl

Slide 15 - Quiz

Zodra ik genoeg geld heb, koop ik een auto.
A
Ik heb nu genoeg geld om een auto te kopen
B
Ik ga sparen om een auto te kopen.

Slide 16 - Quiz

Ik heb geld gespaard, zodat ik een nieuwe fiets kan kopen.
A
Ik ga nu een nieuwe fiets kopen.
B
Ik moet sparen voor een nieuwe fiets.

Slide 17 - Quiz

Maak de zin af:
Toen ik gisteren naar buiten keek,

Slide 18 - Open question

Maak de zin af:
Nadat we het ontbijt hadden gegeten,

Slide 19 - Open question

Maak de zin af:
Er ontstaat een lange file, doordat

Slide 20 - Open question

Maak de zin af:
Als we dit jaar niet op vakantie kunnen,

Slide 21 - Open question

Maak de zin af:
Ik zou morgen langskomen, maar

Slide 22 - Open question

Maak de zin af:
Tijdens de lockdown is de horeca gesloten. Toch

Slide 23 - Open question

Maak de zin af:
Vorige week is mijn zus bevallen, dus

Slide 24 - Open question

Maak de zin af:
Bij de kassa zag ik dat ik mijn portemonnee vergeten was. Daardoor

Slide 25 - Open question

Maak de zin af:
Wanneer u te laat op uw afspraak bent,

Slide 26 - Open question

Ik weet welke soorten voegwoorden er zijn en snap de betekenis.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll