Je kent de relatie tussen hormoonklier, hormoon, bloed, doelwitorgaan,
Je kunt op basis van hydrofiele/hydrofobe eigenschappen van een hormoon uitleggen hoe het hormoon genexpressie beïnvloed.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Doel
Je kent de relatie tussen hormoonklier, hormoon, bloed, doelwitorgaan,
Je kunt op basis van hydrofiele/hydrofobe eigenschappen van een hormoon uitleggen hoe het hormoon genexpressie beïnvloed.
Slide 1 - Slide
Homeostase
constant intern milieu
Je behoudt homeostase door regelkringen.
hormonen spelen belangrijke rol.
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
hormoonklieren
Hypothalamus
Hypofyse
Schildklier
Alvleesklier
Bijnier
Eierstok/Testis
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Endocriene klier
Endo- exocriene klier
Exocriene klier
Directe afgifte aan bloed
Zowel afgifte aan bloed als afvoerbuis
Klieren met afvoerbuis
Slide 6 - Drag question
Exocriene klieren
Endocriene klieren
Slide 7 - Drag question
Doel hormonen
signaalstof
die genexpressie
in doelcellen
beïnvloed
Slide 8 - Slide
EPO
Beschrijf voor EPO wat de hormoonklier is, een voorbeeld van een doelorgaan én via welke bloedvaten EPO het snelst bij dat doelorgaan aankomt. Mag in een schema.
Tip: BINAS 89
tweetallen, op papier
uitleg: interactieschema's en negatieve/positieve terugkoppeling
timer
3:00
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Open question
effect op genexpressie
Hiervoor moet je weten:
welke stoffen ongehinderd de celmembraan passeren?
wat is genexpressie ook alweer is.
Slide 11 - Slide
Diffusie
actief transport
membraaneiwit
passief transport
Slide 12 - Drag question
Actief transport
Passief transport
Diffusie
Porie-eiwit (poort)
Transporteiwit (met concentratiegradiënt mee)
Transporteiwit (tegen concentratiegradiënt in)
Endocytose
Slide 13 - Drag question
Genexpressie
zelfde DNA, verschillende expressie
Slide 14 - Slide
BINAS 89
Slide 15 - Slide
Geef aan welk woord op de dikgedrukte plek in de zin moet komen te staan: (1) Oestradiol is een peptide/steroïd hormoon, ...… (2) ...… waarvoor doelwitcellen een intracellulaire/extracellulaire receptor hebben. (3) Na binding van oestradiol aan de receptor wordt er wel/geen gebruik gemaakt van een second messenger.