Paragraaf 1.4

wat is de inkomensvorm van zakgeld?
A
arbeid
B
bezit
C
overdracht
1 / 22
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

wat is de inkomensvorm van zakgeld?
A
arbeid
B
bezit
C
overdracht

Slide 1 - Quiz

Tot welke inkomensvorm behoort rente?
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit overdrachten
C
loon in natura
D
inkomen uit bezit

Slide 2 - Quiz

Hoe kun je je geld van maand naar jaar omrekenen?
A
x 52
B
x 15
C
x 30
D
x12

Slide 3 - Quiz

Hoe kun je je geld van week naar maand omrekenen?
A
x 12: 45
B
x 45 : 52
C
x 4
D
x 52 :12

Slide 4 - Quiz

Bij welke inkomensvorm is er geen sprake van een tegenprestatie?
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
inkomen uit zorg
D
overdrachtsinkomen

Slide 5 - Quiz

Wat is de meest voorkomende inkomensvorm?
A
arbeid
B
Overdrachtsinkomen (uitkeringen dus)
C
bezit
D
stelen/chosselen

Slide 6 - Quiz

Welke inkomensvorm hoort niet in het rijtje thuis van belangrijkste inkomensvormen?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit directe ruil
C
Inkomen uit bezit
D
Overdrachtsinkomen

Slide 7 - Quiz

Onder welke inkomensvorm valt loon?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen in natura.

Slide 8 - Quiz

Wat is een begroting?
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
uitgaven die regelmatig terugkeren
C
uitgaven voor boodschappen
D
Uitgaven die je niet zo vaak doet

Slide 9 - Quiz

Een begroting is voor
A
voor de afgelopen maand
B
Voor de komende maand
C
voor nu

Slide 10 - Quiz

Hoe rekenen we iets om van maand naar week? € 80,- per maand.
A
80 : 4
B
80 x 12 : 52
C
80 : 5
D
80 : 12

Slide 11 - Quiz

Bram krijgt € 10,- zakgeld per week.
Hoeveel is dat per maand?

A
€ 42,43
B
€ 43,33
C
€ 40,-
D
€ 41,42

Slide 12 - Quiz

€ 60,- per maand, is .... per week
A
€ 13,95
B
€ 15,-
C
€ 14,-
D
€ 13,85

Slide 13 - Quiz

€ 5,50 per week.
Hoeveel is dat per maand?
A
€ 22,-
B
€ 23,83
C
€ 24,75
D
€ 25,-

Slide 14 - Quiz

Je krijgt op je verjaardag totaal een bedrag van € 234,50.
A
Dit is per dag € 0,65
B
Dit is per week € 4,42
C
Dit is per maand € 19,54
D
Dit is per kwartaal € 58,62

Slide 15 - Quiz

€ 23,50 per dag is .... per maand
A
€ 714,79
B
€ 710,-
C
€ 712,60
D
€ 714,90

Slide 16 - Quiz

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 17 - Quiz

Huishoudelijke uitgaven zijn onverwachte uitgaven
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Huishoudelijke uitgaven kan je ook dagelijkse uitgaven noemen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Welke uitgave is valt onder incidentele uitgave?
A
Abonnement op Spotify
B
Boodschappen
C
Cadeau
D
Nieuwe telefoon

Slide 20 - Quiz

Welke soort uitgaven zijn de uitgaven voor het repareren van je fiets?
A
Incidentele uitgaven
B
Dagelijkse uitgaven
C
Kleine uitgaven
D
Vaste lasten

Slide 21 - Quiz

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 22 - Quiz